ECLI:NL:RBDHA:2025:17074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.42701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Algerijnse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en het onderzoek is op 15 september 2025 gesloten.

Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1999, betwist de gronden voor de bewaring. Hij heeft geen identificerende documenten en is naar Nederland gekomen uit vrees voor zijn leven. Eiser heeft asiel aangevraagd op 21 maart 2022 en vreest problemen bij het verkrijgen van documenten van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken en er zijn geen redenen om aan te nemen dat hij niet opnieuw zal proberen dit te doen.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht is. De medische situatie van eiser is ook in de afweging betrokken, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42701

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 15 september 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware en lichte gronden voert eiser aan dat hij op dit moment niet beschikt over identificerende documenten. Eiser is vanwege vrees voor zijn leven naar Nederland gekomen en heeft hij op 21 maart 2022 asiel aangevraagd. Eiser verwacht meer problemen te zullen krijgen als hij contact opneemt met de Algerijnse autoriteiten om documenten te verkrijgen. Ook uit vrees voor zijn leven is eiser naar België vertrokken. Eiser vreest nu wederom in Nederland voor zijn leven en wil asiel aanvragen. Om die reden heeft eiser zich niet in Nederland gemeld. Eiser heeft dit verklaard in het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 4 september 2025. Eiser verwacht grote problemen bij terugkeer naar Algerije waardoor hij niet terug kan. Eiser wil in Nederland een toekomst opbouwen, maar op dit moment is hij nog niet in staat om een inkomen te genereren. Eiser verzoekt de rechtbank om in het kader van een belangenafweging geplaatst te worden in een reguliere AZC. De vreemdelingenbewaring drukt immers zeer zwaar op de psychische situatie van eiser. Daarnaast heeft eiser last van veel pijn na de operatie aan zijn mond.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser is immers zonder (geldige) reisdocumenten Nederland ingereisd en daarmee staat vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze binnen is gekomen. Dat eiser asielzoeker is en dat asielzoekers vaak niet beschikken over reisdocumenten doet aan de feitelijke juistheid van die grond niet af. Zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken doordat hij op 25 april 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. De lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn eveneens feitelijk juist en voldoende toegelicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over zware grond 3i behoeft geen nadere bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht is. Daarnaast blijkt uit de maatregel van bewaring dat verweerder de medische situatie van eiser heeft betrokken bij zijn afweging om al dan niet een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat ook voor mensen met gezondheidsklachten medische zorg beschikbaar is in het detentiecentrum. Ook heeft verweerder overwogen dat er op het moment van het opleggen van de maatregel geen concrete aanleiding was om te oordelen dat eiser detentieongeschikt was. Verweerder heeft dan ook in voldoende mate een individuele belangenafweging gemaakt. Verweerder hoefde daarom niet te volstaan met de toepassing van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [4] Er is ook niet gesteld noch gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering. [5]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2025 door mr. E. F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
5.Zie HvJEU, 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.