ECLI:NL:RBDHA:2025:16978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
SGR 24/9193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Ziektewet (ZW) uitkering, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de ZW-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 6 juni 2024, de datum waarop de ZW-uitkering moest ingaan, arbeidsgeschikt was voor de functies die eerder in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) waren vastgesteld. De rechtbank heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen gevolgd, die concludeerden dat de gezondheidstoestand van eiser niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van de WIA-beoordeling. Eiser had weliswaar gezondheidsproblemen, maar deze waren niet van dien aard dat ze zijn arbeidsgeschiktheid voor de geduide functies in gevaar brachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordelingen te twijfelen en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Bij besluit van 11 juli 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd per 6 juni 2024 aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Bij besluit van 10 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A. Cav als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft op 25 augustus 2022 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij besluit van 17 juli 2023 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 28 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt ten grondslag het standpunt dat eiser geschikt is de functies heftruckchauffeur (sbc-code: 111270), textielproductenmaker (sbc-code: 111160) en medewerker tuinbouw (sbc-code: 1111010) te verrichten. Met deze functies kan eiser een loon verdienen dat, afgezet tegen zijn maatmanloon, een verlies aan inkomen oplevert van minder dan 35%.
2. Op 6 juni 2024 heeft eiser zich ziekgemeld met (toegenomen) been-, rug- en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Hij heeft daarbij eiser op zijn spreekuur van 10 juli 2024 lichamelijk en psychisch onderzocht en kennis genomen van de voorhanden informatie van de behandelend artsen. In zijn rapport van 11 juli 2024 heeft de verzekeringsarts vermeld dat eiser toegenomen belemmeringen ten aanzien van lopen en staan ervaart, maar dat eiser hier ten tijde van de WIA-beoordeling al op beperkt was. In vergelijking met een eerder onderzoek zijn de ernst van deze beperkingen niet wezenlijk gewijzigd. De nieuw geclaimde rugklachten zijn volgens de verzekeringsarts anamnestisch het meest passend bij aspecifieke chronische rugklachten en bij onderzoek worden geen functionele beperkingen gevonden. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser per datum ziekmelding arbeidsgeschikt is voor de geduide functies.
3 Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd per 6 juni 2024 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen, op de grond dat de medische situatie van eiser niet wezenlijk is gewijzigd en dat eiser daarom arbeidsgeschikt is te achten voor de in het kader van de WIA geduide functies.
4. Naar aanleiding van het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onderzoek verricht. In haar rapport van 9 oktober 2024 vermeldt deze arts dat de belastbaarheid van eiser niet wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de situatie van de WIA-beoordeling. Door aspecifieke rugklachten, anamnestisch zonder uitstraling naar de benen of verergering bij drukverhogende momenten en met afwezigheid van functionele afwijkingen in de rug, wordt eisers belastbaarheid ten aanzien van lopen en staan niet overschreden. Ondanks dat de vaatklachten van eisers linker been en de aspecifieke rugklachten twee verschillende ziektebeelden betreffen, is er volgens de verzekeringsarts b&b geen grond om aanvullende beperkingen aan te nemen. In de WIA-beoordeling is in voldoende mate rekening gehouden met eisers verminderde fysieke belastbaarheid. Voorts meldt eiser stemmingsklachten, vooral bij fysieke moeheid, met geprikkeldheid, de neiging zich te isoleren en suïcidale ideaties zonder concrete dreiging. Op grond hiervan kan naar de mening van de verzekeringsarts b&b worden gesproken van reactieve stemmingsklachten, die door psychosociale problemen getriggerd lijken te worden. De psychische klachten zijn echter niet dusdanig ernstig dat van een volledig onvermogen tot functioneren of disfunctioneren op meerdere gebieden kan worden gesproken. Eiser is geschikt voor de geduide functies, nu deze niet emotioneel belastend zijn en er geen bovenmatige eisen worden gesteld ten aanzien van het aanhouden van de aandacht. Bovendien zijn de functies fysiek niet eenzijdig belastend en bestaat de arbeidsbelasting voornamelijk uit zitten, aldus de verzekeringsarts b&b.
5. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts b&b van 9 oktober 2024 ten grondslag.
6. Eiser voert aan dat hij sinds geruime tijd kampt met ernstige gezondheidsproblemen, waaronder een verkalkte en dichtgeslibde ader in zijn linkerbeen, hetgeen leidt tot stijfheid en wit worden van het been. Inmiddels is hij geopereerd aan zijn rechterbeen vanwege een dichtgeslibde ader en als gevolg hiervan is hij niet in staat om te lopen. Verder ervaart hij aanzienlijke rugklachten en uitstralende pijn vanuit de hartstreek, wat zijn algemene belastbaarheid ernstig beperkt. Ook kampt hij met een verstoorde nachtrust. Zijn medische situatie is in de loop van 2024 en 2025 verslechterd. Hij werd door de huisarts doorgestuurd naar het ziekenhuis vanwege hartklachten, slaapproblemen en eetproblemen. Uit de aldaar gedane onderzoeken is onder andere gebleken dat hij lijdt aan bloedarmoede. Daarnaast is vastgesteld dat hij lijdt aan gordelroos en een maagbacterie. Ook heeft hij mentale problemen. Tot slot heeft eiser gewezen op het besluit van 25 maart 2025 waarbij aan hem per 1 oktober 2024 een WIA-uitkering naar een mate van 80-100% is toegekend. Eiser is van mening dat deze toekenning impliceert dat hij al arbeidsongeschikt was voor de geduide functies per datum in geding, 6 juni 2024.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op het door hem overgelegde huisartsenjournaal en het feit dat aan hem op 9 december 2024 een gehandicaptenparkeerkaart is toegekend.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rugklachten, beenklachten en psychische klachten zijn beoordeeld en er is geen reden om aan te nemen dat de beperkingen die hieruit voortvloeien per 6 juni 2024 zijn onderschat door de verzekeringsartsen. Het door eiser overgelegde huisartsenjournaal geeft geen aanleiding anders te concluderen nu in dat journaal wordt vermeld dat bij eiser omstreeks de voormelde datum sprake is van lage rugpijn zonder uitstraling en psychische klachten en dat eiser bekend is met vaatklachten aan de benen. Daar is rekening mee gehouden. Van de overige door eisers genoemde klachten, zoals gordelroos, maagbacterie, wordt in het huisartsenjournaal rond de datum hier in geschil geen melding gemaakt.
7.2.
De stelling van eiser dat de klachten die hebben geleid tot toekenning van een WIA-uitkering per 1 oktober 2024 ook al aanwezig waren op de datum in geding, 6 juni 2024, zodat hij per 6 juni 2024 niet in staat was om de geduide functies te verrichten slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Aan de toekenning van de WIA-uitkering ligt het rapport van de verzekeringsarts van 20 maart 2025 ten grondslag. In zijn rapport vermeldt de verzekeringsarts dat na 7 oktober 2024 de klachten escaleerden. Eiser kreeg acuut heftige pijn in het rechterbeen wat gevoelloos werd. Op de spoedeisende hulp bleek dat sprake was van een acuut bedreigd been rechts waarvoor succesvolle embolectomie op 26 oktober 2024 werd verricht. Eiser is toen ook naar de cardioloog verwezen wegens verminderde linkerventrikel functie. Ook claimde eiser dat er sprake was van gewichtsverlies en na onderzoek bleek hij een maagbacterie te hebben waardoor ondervoeding en ondergewicht ontwikkeld was. Hierdoor werd hij naar de diëtist verwezen en kreeg hij nutridrink. Ook was er rond de hoorzitting in oktober 2024, sprake van anemie en gordelroos. Op 14 oktober 2024 ging eiser naar de spoedeisende hulp wegens pijn op de borst. Daar kreeg hij ECG en bloedonderzoek en op basis daarvan werden costomyalgene klachten vastgesteld. In januari 2025 kreeg eiser acuut een myocardinfarct. Verder zou eiser aan zijn linkerbeen geopereerd worden wegens toenemende beenklachten, maar die operatie werd wegens het hartinfarct uitgesteld. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat gezien het medisch beloop het aannemelijk is dat sinds oktober 2024 aanzienlijke verslechtering van de gezondheid en belastbaarheid was opgetreden, deels door dezelfde ziekteoorzaak.
Uit deze bevindingen van de verzekeringsarts blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de klachten pas per oktober 2024 zijn toegenomen dan wel per die datum er nieuwe klachten waren. Daaruit blijkt niet dat die (toegenomen) klachten al een rol speelden ten tijde van de datum in geding
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geschikt is voor alle geduide functies. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd aan eiser per 6 juni 2024 een ZW-uitkering toe te kennen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.