ECLI:NL:RBDHA:2025:16784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
09-061408-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht bij poging tot ontploffing met explosief in woonwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die beschuldigd werd van het plaatsen van een Improvised Explosive Device (IED) in de brievenbus van een woning in [plaats 2] op 24 december 2024. De verdachte werd aangeklaagd voor poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen, en het voorhanden hebben van een explosief. Tijdens de zittingen op 12 juni en 28 augustus 2025 werd de zaak behandeld. De officier van justitie, mr. I.G.M. Oostrom, eiste een jeugddetentie van 12 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het voorhanden hebben van een explosief, maar sprak hem vrij van het medeplegen van de poging tot ontploffing. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 98 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 82 dagen met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er onvoldoende bewijs was voor het causaal verband tussen de schade en de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-061408-25
Datum uitspraak: 11 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
Geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
Verblijfsadres: [adres 1] , [postcode] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 12 juni 2025 (pro forma) en 28 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. I.G.M. Oostrom en de advocaat van de verdachte is mr. R.A. Bos te Hoofddorp. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de gevel en/of ramen en/of deuren van de woning
gelegen aan de [adres 2] en/of naastgelegen woningen, in elk geval algemeen gevaar voor
goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in deze woning(en) aanwezige personen, te duchten was
een Improvised Explosive Device (IED) in de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres 2] heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 24 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een Improvised Explosive Device (IED), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van beide feiten bepleit.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 december 2024 in zijn muziekstudio in [plaats 2] was. Dit scenario kan niet worden uitgesloten door de telecommunicatiegegevens. Daarnaast heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte een batterij en een snoer uitgeleend heeft aan een vriend. Dat kan verklaren dat het DNA van de verdachte op het elektriciteitssnoer en de batterij is aangetroffen. Het aantreffen van deze DNA-sporen bewijst niet dat hij het pakket in de brievenbus heeft geplaatst.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat een persoon in de nacht van 23 op 24 december 2024 een pakket in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] heeft geplaatst. Dit pakket bevatte circa 700 gram flitspoeder en was met tape omwikkeld
(de rechtbank begrijpt dat een dergelijk pakket ook wel een IED (Improvised Explosive Device) genoemd wordt). Uit dit pakket in de brievenbus liep een elektriciteitskabel. Op korte afstand van het einde van die kabel lag een 9 Volt batterij. Een buurman is naar buiten gegaan omdat hij een jongen op zijn camerasysteem zag. Toen hij deze jongen aansprak, is de jongen weggerend. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte degene is geweest die de IED in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] heeft geplaatst.
Uit telecommunicatiegegevens is gebleken dat het telefoonnummer, waarover de verdachte heeft verklaard dat hij dat in die nacht gebruikte, op 24 december 2024 tussen 00:59 en 03:25 uur gebruik maakte van de basisstations die zijn gemeten op de [straatnaam] in [plaats 2] . Met datzelfde telefoonnummer is tussen 01:56 en 02:55 uur gebeld met de neef van de verdachte, die daarover heeft verklaard dat de verdachte aan het rennen en hijgen was en hem vertelde dat de politie hem zocht / achter hem aan zat. De oppervlakten van het aangetroffen elektriciteitssnoer en de batterij zijn bemonsterd en daarop zijn DNA-profielen aangetroffen. Die DNA-profielen zijn 290 duizend keer (in het geval van de batterij) en meer dan 1 miljard keer (in het geval van het elektriciteitssnoer) waarschijnlijker afkomstig van de verdachte dan van een willekeurig persoon. Op grond van al deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 24 december 2024 het pakket in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] heeft geplaatst.
Alternatief scenario
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de telecommunicatiegegevens niet uitsluiten dat de verdachte die nacht niet op de pleegplaats, maar in een muziekstudio in [plaats 2] was. De verklaring van de verdachte, die hij gedurende het onderzoek meerdere malen heeft aangepast, is op geen enkele manier te verifiëren. Zowel bij de politie als ter zitting heeft de verdachte niet willen verklaren wat het adres van die muziekstudio is. Daarnaast heeft de neef van de verdachte verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 december 2024 rond een uur of 02:00/03:00 is gefacetimed door de verdachte, dat de verdachte tijdens het gesprek aan het rennen en hijgen was en zei dat de politie hem zocht. De getuigenverklaring van de neef past in het scenario dat de verdachte het pakket in de brievenbus heeft geplaatst, maar niet in het scenario dat de verdachte onderweg terug was van een muziekstudio.
Met de weigering te vertellen waar die muziekstudio dan is, maakt de verdachte het onmogelijk zijn verklaring te verifiëren. Die weigering volgt op een reeks aanpassingen in zijn verklaringen en ontkenningen waar de verdachte vervolgens weer op is teruggekomen. De rechtbank vindt deze verklaring, in het licht van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, dan ook niet aannemelijk en zal aan deze verklaring voorbijgaan.
De verdediging heeft daarnaast naar voren gebracht dat de verdachte een elektriciteitssnoer en een batterij aan een vriend uitgeleend heeft. Ook deze verklaring is niet te verifiëren, omdat de verdachte niet wil zeggen welke vriend dit is geweest en wanneer hij deze spullen heeft uitgeleend. Daarmee is ook dit scenario niet aannemelijk geworden.
Te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Uit het Explosievenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat ontploffing van een pakket met circa 700 gram flitspoeder kan leiden tot (levens)gevaar voor personen, als zij direct achter de voordeur- of in een vrije baan vanaf de voordeur staan. De voordeur zal bij ontploffing van een dergelijk pakket uit elkaar worden gereten en delen daarvan zullen worden weggeslingerd. Fragmenten van de deur kunnen, afhankelijk van hun vorm, gewicht en snelheid, lichamelijk letsel veroorzaken. Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat er personen in de woning aan de [adres 2] aanwezig waren en dit ligt ook niet voor de hand, omdat de woning volgens de aangifte gesloten was door de burgemeester. Dit was vanaf de buitenkant van de woning te zien aan de mededeling op een A4-vel dat op een ruit was geplakt en stickers waarmee de deur was verzegeld. Daarnaast kan gelet op de resultaten van dit onderzoek niet vastgesteld worden dat personen, als zij in naastgelegen woningen aanwezig waren, levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel liepen. Dit is te meer het geval, omdat de kans op letsel sterk kan variëren als gevolg van bijvoorbeeld het materiaal van de deur en hoe de persoon precies staat ten opzichte van de ontploffing.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen, nu het dossier daar geen aanknopingspunten voor bevat.
Feit 2 – het voorhanden hebben van een Improvised Explosive Device
Omdat de rechtbank feit 1 bewezen zal verklaren, komt de rechtbank op basis van dezelfde bewijsmiddelen ook tot een bewezenverklaring van feit 2. Dat de verdachte een explosief heeft geprobeerd tot ontploffing te brengen, betekent ook dat hij dat explosief bij zich heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen, het te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de ramen en deuren van de woning gelegen aan de [adres 2] en naastgelegen woningen, te duchten was, een Improvised Explosive Device (IED) in de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres 2] heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 24 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een Improvised Explosive Device (IED), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 3 maanden van deze jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie vordert tot slot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de einduitspraak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het jeugdstrafrecht toegepast moet worden en dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd moet worden dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte is bereid om mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft diep in de nacht een pakket met flitspoeder geplaatst in de brievenbus van een huis in een woonwijk. Het was de bedoeling van de verdachte om dit pakket tot ontploffing te brengen. Dat dit niet gelukt is, is uitsluitend het gevolg van het feit dat de verdachte werd gestoord door een oplettende buurman. Het pakket bevatte een ongeveer 700 gram flitspoeder en had, als het tot ontploffing was gebracht, immense schade kunnen aanrichten. Als gevolg van het handelen van de verdachte zijn twaalf woningen aan de [straatnaam] ontruimd, waarna het explosief kon worden ontmanteld. Een van de bewoners van [adres 2] heeft in haar verklaring naar voren gebracht dat zij sinds het plaatsen van het explosief in angst leeft en zich niet meer veilig voelt in haar eigen huis. Het plegen van aanslagen met zelf gefabriceerde explosieven leidt bovendien niet alleen tot angst bij de getroffenen maar ook tot grote gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 21 augustus 2025 van Reclassering Nederland. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico, omdat de verdachte ontkent. De reclassering vindt dit zorgelijk, ook omdat de verdachte niet het achterste van zijn tong lijkt te laten zien. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met hieraan bijzondere voorwaarden verbonden, in de vorm van een meldplicht, een locatieverbod voor [plaats 2] , een locatiegebod voor de woning van de verdachte en het hebben van dagbesteding. De verdachte heeft zich tot nu toe gehouden aan de bijzondere voorwaarden voor zijn schorsing.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt het jeugdstrafrecht toepassen, als de rechtbank daarvoor grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheid waaronder de feiten zijn begaan.
De verdachte is volgens de reclassering nog pedagogisch ontvankelijk en leunt sterk op zijn ouders (financieel en anderszins), bij wie hij ook nog woont. De verdachte neemt actief deel aan zijn gezin. De verdachte heeft nog geen startkwalificatie en continuering van scholing is volgens de reclassering noodzakelijk. De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen en de raadsman heeft namens de verdachte daar ook om verzocht. De rechtbank volgt de reclassering in de uitkomsten van het wegingskader en past daarom het jeugdstrafrecht toe.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In dit geval weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte het explosief in de nachtelijke uren in een woonwijk heeft geprobeerd tot ontploffing te brengen, terwijl de daar wonende mensen waarschijnlijk aan het slapen waren. Bij het bepalen van de zwaarte van de straf heeft de rechtbank ook de proceshouding van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft zijn verklaringen steeds aangepast, is na confrontatie met bewijs teruggekomen op eerdere ontkenningen en heeft ter terechtzitting verwezen naar zijn laatste verklaring bij de politie als enige juiste, waarna hij daar ter zitting ook weer van is afgeweken.
De weging van de hierboven besproken omstandigheden leidt tot het oordeel dat een jeugddetentie, zowel in onvoorwaardelijke als in voorwaardelijke vorm, een passende straf is. De rechtbank vindt, alles afwegend, dat geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd moet worden van langere duur dan de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is een voorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur geboden. Dat leidt er toe dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 98 dagen zal worden opgelegd, gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 82 dagen met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, bij niet voldoen te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Omdat de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen dan de verdachte al in voorarrest heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 7.807,23. De materiële schade bestaat volgens de benadeelde uit € 1.312,85 voor een hekwerk, € 801,- aan verblijfskosten in bungalowpark De Gouden Spar, € 2.161,- aan verblijfskosten in een Roompot vakantiepark, € 2.750,- voor vliegtickets van Dubai naar Brussel, € 603,21 aan huurkosten in januari 2025 en € 179,17 voor een pakketbrievenbus. De vordering ziet daarnaast op vergoeding van emotionele (
de rechtbank begrijpt: immateriële) schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. tot een bedrag van € 4.062,85, bestaande uit € 1.312,85 voor het hekwerk en € 2.750,- voor het verblijf in vakantiepark Roompot Goes. De officier van justitie concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen en subsidiair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft erop gewezen dat de ter zitting aanwezige (schoon)familie van de benadeelde partij niet gemachtigd is om de vordering in te dienen en dat de benadeelde partij zelf Slachtofferhulp daartoe heeft gemachtigd, maar van die instantie is nu juist geen vordering ontvangen. Verder heeft de raadsman aangedragen dat het causale verband tussen de ten laste gelegde feiten en de materiële schade ontbreekt, althans onvoldoende is aangetoond. De vordering tot immateriële schadevergoeding mist onderbouwing en wordt door de verdediging betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] heeft tijdens de terechtzitting telefonisch te kennen gegeven dat zij een vordering tot vergoeding van schade heeft ingediend en heeft de daartoe dienende stukken rechtstreeks aan de griffier gemaild. Daarmee is een eventueel gebrek van een ontoereikende machtiging ondervangen. Het verweer dat de raadsman op dit punt heeft opgeworpen treft daarom geen doel.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een aantal facturen en betalingsbewijzen in het geding gebracht. De rechtbank stelt vast dat een toelichting of onderbouwing ontbreekt. Als gevolg van dit gebrek aan toelichting bij de gestelde materiële schadeposten kan de rechtbank niet vaststellen of er (voldoende) causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de gestelde materiële schade. Zonder nadere onderbouwing is niet eenvoudig vast te stellen of de aangedragen schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezen verklaarde feiten of van eerdere incidenten. Gelegenheid geven tot nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van de strafzaak op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering.
Immateriële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op vergoeding van immateriële schade, is geen concreet bedrag gevorderd en is ook geen onderbouwing aangedragen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 45, 55, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
eendaadse samenloop van:
poging tot het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
te weten 98 dagen, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
82 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Amsterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het dorp [plaats 2] , waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met een maximum van zes maanden;
3. gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen aanwezig is op de navolgende locatie: [adres 1] , [postcode] [plaats 1] , waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met een maximum van zes maanden;
4. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
5. gedurende de proeftijd deelneemt aan de gedragsinterventie Tools4You of een soortgelijke gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, verzorgd door de Raad voor de Kinderbescherming of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, de reclassering, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte daarnaast tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.T. Verlinde
en E.P.M. van der Hoorn, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2025.