ECLI:NL:RBDHA:2025:1678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.38022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van familieleven en afhankelijkheid

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, een Iraanse vrouw die sinds 2018 in Nederland verblijft bij haar dochter, referente. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'familie en gezin', maar deze was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen deze afwijzing behandeld en geconcludeerd dat er wel degelijk sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referente, die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM zou zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiseres heeft toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar gezondheid en de financiële afhankelijkheid van haar dochter, in de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning.

Uitspraak

JRECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij haar meerderjarige dochter [naam 2] (referente).
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.48300), op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de dochter van referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

3. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en verblijft vanaf 2018 bij referente in Nederland. Kort voor haar komst naar Nederland heeft eiseres een spoedvisum aangevraagd, omdat zij na het overlijden van haar echtgenoot en haar zoon bang was het niet alleen te redden. Zij wilde daarom verblijven bij haar dochter in Nederland. Het aangevraagde visum is vervolgens verleend.
3.1.
Eiseres heeft geen asielvergunning gekregen in Nederland. Eiseres heeft wel uitstel van vertrek gekregen van 6 januari 2021 tot 6 januari 2022 op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.2.
Eiseres heeft op 18 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
3.3.
Bij (primair) besluit van 27 mei 2022 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Onder verwijzing naar Werkinstructie (WI) 2020/16 is gesteld dat er geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en referente. Het bezwaar van eiseres daartegen is ongegrond verklaard op 30 augustus 2023. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dat besluit op 5 maart 2024 vernietigd, [3] onder meer omdat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom geen sprake was van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en referente.
3.4.
Bij (bestreden) besluit van 5 september 2024 is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Er is volgens de minister geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarom is geen belangenafweging gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. In geschil is vooreerst de vraag of de (huidige) band tussen eiseres en referente (haar meerderjarige dochter) maakt dat familieleven moet worden aangenomen.
7. Het EHRM [4] heeft in rechtspraak overwogen dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als de banden tussen hen zijn aan te merken als
"further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties".Volgens het EHRM bestaat dus familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. [5]
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referente.
9. De minister heeft in het bestreden besluit van 5 september 2024 opnieuw het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid
tussen eiseres en referente. In de in het primaire besluit genoemde WI 2020/16 is hierover het volgende vermeld:
“Bepaald moet worden of er tussen de gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
(…)
De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden die tussen de ouder(s) en het meerderjarige kind bestaan, overstijgen. De afhankelijkheid kan beide kanten op bestaan: het meerderjarige kind kan afhankelijk zijn van de ouder(s), of de ouder is afhankelijk van het meerderjarige kind. De banden moeten zo sterk zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren.”
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en referente meer dan twintig jaar gescheiden van elkaar hebben geleefd. Referente heeft in Nederland een eigen gezin gesticht, terwijl haar ouders in Iran achterbleven. Bij uitspraak van 28 januari 2019 [6] is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geoordeeld dat eiseres niet had aangetoond dat er in de relatie van haar met haar dochter sprake is van ‘more than normal emotional ties’. De rechtbank ziet zich, mede gelet op de ingenomen standpunten, voor de vraag gesteld of deugdelijk gemotiveerd is dat dit nog steeds niet het geval is.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres inmiddels alweer ruim zes jaar in huis woont bij haar dochter. Eiseres heeft uitgelegd dat zij na het overlijden van haar echtgenoot en haar zoon in bijzondere mate afhankelijk is geworden van haar dochter. Dat sluit ook aan bij de onder 3. genoemde brief uit 2018, waarbij is verzocht om een spoedvisum, omdat er in Iran geen familielid meer is die haar kan ondersteunen. In de uitspraak van 5 maart 2024 is door de rechtbank al overwogen dat hierdoor de band tussen eiseres en referente geacht moeten worden te zijn gegroeid en verstevigd.
9.3. In de uitspraak van 5 maart 2024 heeft de rechtbank er verder op gewezen dat een van belang zijnde factor is dat de gezondheid van eiseres in Nederland is verslechterd. Uit de door het Bureau Medische Advisering (BMA) opgestelde nota’s blijkt dat de gezondheid van eiseres steeds meer aandacht vraagt. In de op 12 maart 2019 opgestelde nota staat dat er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht en een schriftelijke overdracht van de medische gegevens volstaat. In de nota van 8 maart 2022, drie jaar later, staat dat eiseres veel piekert, angstig is en circa twaalf kilo is afgevallen. Op basis van de anamnese worden twee TIA’s vermoed. Behandeling voor de psychische klachten wordt (nu wel) noodzakelijk geacht om een medische noodsituatie te voorkomen. Verwacht wordt dat eiseres zich zonder behandeling zal gaan verwaarlozen en haar medicatie niet meer zal innemen. Eiseres wordt niet meer in staat geacht om zonder mantelzorger of verpleegkundige te reizen. In de meest recente nota van het BMA, van 4 juli 2024, is beschreven dat er op psychisch vlak sprake is van een depressieve stoornis, onvermogen om voor zichzelf te zorgen en dat de huisarts meldt dat de steun van familie eiseres weerhoudt van het niet meer innemen van haar medicatie.
9.4.
Als het gaat om financiële afhankelijkheid is door eiseres naar voren gebracht dat haar dochter kost, inwoning en boodschappen betaalt. Daarnaast wordt door haar dochter de medicatie betaald. In de uitspraak van 5 maart 2024 heeft de rechtbank overwogen dat referente aannemelijk heeft gemaakt dat zij eiseres financieel ondersteunt.
9.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de gegeven motivering niet valt in te zien dat tussen eiseres en referente (nog steeds) geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan en geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat eiseres zeventig jaar in Iran heeft gewoond, financiële ondersteuning ook in Iran kan plaatsvinden en een professionele zorginstelling kan voorzien in een 24-uurs-zorgbehoefte is, onder de geschetste omstandigheden, onvoldoende. Dat is samengewoond in een periode dat eiseres geen verblijfsrecht had, maakt niet dat er in het kader van de beoordeling van ‘more than the normal emotional ties’ geen rekening mee dient te worden gehouden. De rechtbank heeft hier in de uitspraak van 5 maart 2024 al op gewezen. Op blz. 3 van het besluit wordt dit dan ook ten onrechte als argument opgevoerd.
10. Het besluit is gelet op al het voorgaande ondeugdelijk gemotiveerd tot stand gekomen en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de minister is om een nieuwe beoordeling te maken. De minister zal daarom binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zaaknummer AWB 23/11214.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
6.Zaaknummer NL18.23137.