ECLI:NL:RBDHA:2025:16719
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voorlopig verblijf voor een pleegkind in het kader van nareis en gezinsbanden
In deze zaak heeft eiser, een minderjarige met de Somalische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser is geboren op [datum] 2011 en heeft een zus, [naam 1], die in Nederland een asielvergunning heeft. De aanvraag voor de mvv werd ingediend door de zus, die stelt dat eiser na het overlijden van hun ouders bij haar als pleegkind woont. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 augustus 2025, waarbij zowel eiser als de minister van Asiel en Migratie zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor de mvv ongegrond is, omdat eiser op het moment van binnenkomst van zijn zus in Nederland nog bij zijn moeder woonde en dus niet tot haar gezin behoorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Vreemdelingenwet geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze regel, ook niet in het geval van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn zus een sterke band hebben en dat hij financieel door haar wordt ondersteund, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet als voldoende geacht om de afwijzing van de mvv te herzien.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907 en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 9 september 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.