ECLI:NL:RBDHA:2025:16709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
NL25.26079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening in het geval van een Syrische eiser met familiebanden in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het niet in behandeling nemen van zijn herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 juni 2025 afgewezen, stellende dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat de eiser niet voldoende bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangetoond die een overdracht aan Kroatië onevenredig hard zouden maken.

De eiser had eerder, op 8 februari 2024, een eerste asielaanvraag ingediend, die ook niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Zwolle had deze aanvraag ongegrond verklaard op 27 maart 2025. In zijn herhaalde aanvraag op 13 mei 2025 voerde de eiser aan dat hij originele documenten had overgelegd die een familieband met zijn minderjarige neefje zouden aantonen. De rechtbank oordeelt echter dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om de gestelde familieband aan te tonen, en dat de minister terecht heeft gewezen op inconsistenties in de documenten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de (herhaalde) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.2.
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft op 8 februari 2024 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 juli 2024 heeft de minister die aanvraag niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle heeft bij uitspraak van 27 maart 2025 het beroep van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. [2]
5. Eiser heeft vervolgens op 13 mei 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij in het bezit is gekomen van originele documenten die de familieband tussen hem en zijn minderjarige neefje zouden aantonen. Eiser is van mening dat hij op grond van de familieband niet mag worden overgedragen aan Kroatië.
Zienswijze6. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank in deze enkele stelling geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat overdracht aan Kroatië in zijn geval onevenredig hard is. Eiser wijst erop dat hij bij de opvolgende asielaanvraag originele documenten heeft overgelegd waaruit de familierechtelijke betrekking tussen hem en zijn minderjarige neef blijkt. Eiser heeft de verantwoordelijkheid over zijn neef. Eiser en zijn neef zijn samen naar Nederland gereisd en zij hebben een sterke band door het verleden dat zij delen. Deze band mag niet verbroken worden door de overdracht van eiser aan Kroatië.
7.1.
Partijen verschillen niet van mening dat de minister voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening kan daarom in het geval van eiser alleen slagen als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt.
7.2. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met de door eiser overgelegde documenten de gestelde familieband tussen eiser en zijn neef niet is aangetoond. De minister mocht erop wijzen dat de namen van de ouders van eiser in de overgelegde stukken niet overeenkomen. In de vertaling bij de aanvullende gronden van beroep staat in bijlage 1 bij de naam van de moeder ‘ [naam 2] ’, terwijl in bijlage 2 als naam van de moeder ‘ [naam 3] ’ staat. Het is ook opmerkelijk dat voor de vader van eiser en zijn broer in zowel bijlage 1 als bijlage 2 alleen de naam [naam 4] , zonder achternaam, staat vermeld. Daarbij komt dat eiser zelf geen identificerende stukken heeft overgelegd om zijn eigen identiteit aan te tonen. Zelfs al zou de familieband worden aangenomen dan geeft dat volgens de minister geen aanleiding om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft namelijk niet nader onderbouwd dat zijn neefje van hem afhankelijk is. De omstandigheden dat eiser en zijn neef samen naar Nederland zijn gereisd en dat zij een sterke band hebben door het verleden dat zij delen, heeft de minister niet aan hoeven merken als bijzondere, individuele omstandigheden die de overdracht onevenredig hard maakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.25080.
2.Zaaknummer NL24.29947.