ECLI:NL:RBDHA:2025:16658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
SGR 25/2244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de toegekende uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering omdat zij slachtoffer was van huiselijk geweld. Verweerder, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, had op 28 oktober 2024 een uitkering van € 5.000,- toegekend in letselcategorie 3, maar eiseres was van mening dat zij recht had op een uitkering in letselcategorie 4 vanwege blijvende psychische hinder.

De rechtbank heeft op 19 augustus 2025 de zaak behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden de uitkering in letselcategorie 3 heeft toegekend. Volgens de Wsg kunnen uitkeringen worden gedaan aan slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven die ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben opgelopen. Verweerder heeft beleidsruimte om de hoogte van de uitkering te bepalen, en in dit geval heeft hij de Letsellijst en de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven geraadpleegd.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding was voor verweerder om eiseres een uitkering in letselcategorie 4 toe te kennen, omdat eiseres geen medische rapportage heeft overgelegd die de ernst van haar psychische klachten aantoont. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. D. den Besten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de toegekende uitkering.
1.1.
Met het besluit van 28 oktober 2024 heeft verweerder een uitkering toegekend op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Met het bestreden besluit van 10 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder hebben voorafgaand aan de zitting laten weten hierbij niet aanwezig te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 18 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een uitkering omdat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Verweerder heeft overwogen dat bij stelselmatig huiselijk geweld dat gedurende een zeer lange periode plaatsvindt, een tegemoetkoming hoort in letselcategorie 3. Verweerder heeft eiseres daarom een uitkering van € 5.000,- toegekend.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij blijvende hinder heeft die haar haar hele leven zal achtervolgen. Eiseres heeft vele psychologische behandelingen gekregen en zal in de toekomst ook nog veel behandeling behoeven. Verweerder had daarom een uitkering in letselcategorie 4 moeten toekennen in plaats van letselcategorie 3.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden een uitkering in letselcategorie 3 heeft toegekend aan eiseres. Zij zal dit oordeel hierna toelichten.
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wsg (zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van eiseres) kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. Verweerder heeft bij het besluit over (de hoogte van) de uitkering beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in beleid. De beleidsruimte heeft verweerder onder andere ingevuld met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst.
5.1.
Uit de Letsellijst volgt dat verweerder bij bepaalde geweldsmisdrijven ernstig psychisch letsel vooronderstelt en bepaalt welke letselcategorie hierbij past. Bij stelselmatig huiselijk geweld met zeer lange duur, kent verweerder in principe letselcategorie 3 toe. Voor de overige beoordeling van psychisch letsel heeft verweerder medische informatie nodig. Om in aanmerking te komen voor letselcategorie 4 is nodig dat er een diagnose is door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en behandeltrajecten die leiden tot langdurige (vooralsnog) tijdelijke afhankelijkheid.
5.2.
Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om eiseres een uitkering in letselcategorie 4 toe te kennen op basis van haar gestelde psychische behandeling. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiseres geen rapportage heeft overgelegd van haar behandelaren waaruit de aard en ernst van haar psychische klachten blijkt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.