ECLI:NL:RBDHA:2025:16657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
SGR 25/2109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een ligplaatsvergunning voor een drijvend terras bij een woonboot

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor een drijvend terras behorend bij een woonboot. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 17 december 2024, en het bezwaar van eiser werd op 5 maart 2025 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser had een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor een drijvend terras dat 10.30 meter lang, 3.65 meter breed en 0.90 meter diep is. De gemeente Den Haag weigerde de vergunning omdat de diepte van het terras de toegestane 0.60 meter overschrijdt volgens de Verordening op de Binnenwateren (VOB). Eiser stelde dat hij ongelijk behandeld werd ten opzichte van zijn buren, die wel een vergunning hadden gekregen voor een dieper terras. Hij voerde ook aan dat hij niet was gehoord in de bezwaarprocedure en dat de afwijzing hem in financiële problemen bracht.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat het terras niet voldeed aan de diepte-eisen van de VOB. De rechtbank erkende de gevoelens van eiser over ongelijke behandeling, maar stelde vast dat de regels voor zijn terras na de plaatsing waren veranderd. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen bewijs was van een toezegging van de havenmeester. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de afwijzing van de vergunning niet onredelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van Ommeren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor een drijvend terras behorend bij een woonboot.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 december 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 maart 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 24 oktober 2024 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een ligplaatsvergunning voor een drijvend terras behorend bij zijn woonboot. Ambtenaren van de gemeente Den Haag zijn vervolgens langs gekomen om het drijvend terras op te meten. Het terras is 10.30 meter lang, 3.65 meter breed en 0.90 meter diep. Verweerder heeft de terrasvergunning geweigerd omdat een drijvend terras volgens de Verordening op de Binnenwateren voor de gemeente Den Haag (hierna: VOB) maximaal 0.60 meter diep mag zijn.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder hem ongelijk behandelt omdat zijn buren een zelfde soort terras hebben van 1 meter diep, en zij hebben wel een vergunning gekregen. Twee huizen verder ligt ook een woonboot met een terras van 2 meter diep. Eiser vindt het ook onrechtvaardig dat hij niet is gehoord in bezwaar. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat in het primaire besluit verwezen was naar een verkeerd artikel, dit is nadelig voor eisers aanvraag. Verder leidt het afwijzen van de vergunning voor eiser tot financiële problemen. Door zijn ziekte moet hij de woonboot verkopen, maar zonder terras is de woonboot onmogelijk te verkopen. Eiser vindt de houding van verweerder star en vindt dat verweerder niet bereid is om naar een oplossing te zoeken. Eiser wijst er nog op dat hij zelf het terras via de havenmeester heeft verkregen en dat de havenmeester heeft gezegd dat de maten van het terras goed waren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ligplaatsvergunning heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Uit de VOB volgt dat een drijvend terras maximaal 5 meter breed, 20 meter lang en 0.60 meter diep mag zijn, en dat de ligplaatsvergunning anders wordt geweigerd. [1] Omdat het drijvende terras van eiser 0.90 meter diep is, in plaats van de maximaal toegestane 0.60 meter, heeft verweerder de ligplaatsvergunning kunnen weigeren. Dat verweerder in het primaire besluit heeft verwezen naar de verkeerde bepaling in de VOB, maakt niet dat het besluit op bezwaar onjuist is. Verweerder mag het primaire besluit in bezwaar handhaven op een andere grond dan die waarop het primaire besluit steunt, omdat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging.
5.1.
Eiser vindt dat verweerder hem ongelijk behandelt en heeft hierbij verwezen naar artikel 1 van de Grondwet. In artikel 120 van de Grondwet staat dat de rechter niet mag toetsen aan de Grondwet. Maar in het bestuursrecht bestaat wel het gelijkheidsbeginsel waar de rechtbank aan kan toetsen. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Volgens verweerder is er geen sprake van gelijke gevallen. De drijvende terrassen van eisers buren lagen er namelijk al voordat de huidige VOB op 1 juni 2012 in werking is getreden. In de Verordening die daarvoor gold, waren geen regels opgenomen over de maximale diepte van een drijvend terras. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser oneerlijk voelt dat zijn buren wel een terras mogen hebben dat dieper dan 0.60 meter is. Maar omdat het terras van eiser na 1 juni 2012 is geplaatst en daarmee onder nieuwere regels valt, heeft verweerder eiser niet hetzelfde hoeven behandelen als zijn buren.
5.2.
Eiser heeft er ook op gewezen dat de havenmeester heeft gezegd dat de maten van zijn terras goed zijn. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het vertrouwensbeginsel houdt in dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat een toezegging van een bestuursorgaan ook nagekomen wordt. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven niet bekend te zijn met een dergelijke uitspraak van de havenmeester. Eiser heeft de toezegging van de havenmeester ook niet kunnen onderbouwen. Omdat er geen bewijs is van de toezegging van de havenmeester, maakt dit niet dat verweerder op grond hiervan toch een ligplaatsvergunning had moeten afgeven.
6. Verweerder moet op grond van de VOB de ligplaatsvergunning weigeren wanneer sprake is van één van de weigeringsgronden. Verweerder kan hier alleen van afwijken als toepassing van de VOB onredelijk bezwarend is voor eiser. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden hoeven zien om aan te nemen dat het besluit onredelijk bezwarend zou zijn. De rechtbank heeft er begrip voor dat het lastig is voor eiser om zijn woonboot te verkopen zonder terras, maar volgt eiser niet in zijn standpunt dat dit onmogelijk zou zijn.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiser in bezwaar enkel heeft aangevoerd dat hij zijn terras niet kan verwijderen omdat er vleermuizen op het terras zaten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 22, tweede lid, onder e van de VOB in samenhang met artikel 1 van de VOB.