ECLI:NL:RBDHA:2025:16655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
C/09/684957 / KG ZA 25-431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in verzekeringsdocumenten na brand in bedrijfspand

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., inzage in de verzekeringsdocumenten van gedaagde, eveneens een B.V., na een brand in een bedrijfspand dat eiseres van gedaagde wilde kopen. De partijen waren in onderhandeling over de verkoop van het pand, maar er was nog geen definitieve koopovereenkomst getekend. Na de brand heeft eiseres inzage gevraagd in de verzekeringsdocumenten om haar rechtspositie te bepalen, maar gedaagde weigerde dit. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat zij moet weten wat de schade is en welke dekking er is. De rechter stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, ondanks het ontbreken van een ondertekende overeenkomst. De rechter wijst de vordering van eiseres toe en verplicht gedaagde om de gevraagde documenten binnen vijf werkdagen te verstrekken, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/684957/ KG ZA 25-431
Vonnis in kort geding van 19 juni 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J. de Best te Utrecht,
tegen:
[gedaagde] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Collem te Zoetermeer.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 mei 2025 met producties 1 tot en met 7;
- de door [gedaagde] overgelegde conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de nader door [eiseres] overgelegde producties 8 tot en met 10;
- de op 5 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiseres] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: het bedrijfspand). Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
In het bedrijfspand is sinds 1994 de motorshop van [naam 1] , [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: de motorshop), gevestigd. De motorshop is een familiebedrijf van [naam 1] en bestaat al 47 jaar. De motorshop heeft een (web)winkel voor verkoop en verhuur van motoren, motorproducten- en onderdelen en daarnaast ook een werkplaats en motorstalling.
2.3.
[eiseres] exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met (onder meer) (ver)huur van opslagruimten en voert onder andere de handelsnaam ‘ [handelsnaam] ’. Enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.4.
[naam 1] heeft (begin 2025) het idee opgevat om het bedrijfspand te verkopen, al dan niet om de exploitatie van de motorshop op een alternatieve, duurzamere, locatie voort te zetten.
2.5.
[naam 2] wenst de werkzaamheden voor [handelsnaam] uit te breiden en is daarvoor op zoek naar een bedrijfspand waarin opslagboxen kunnen worden gerealiseerd en verhuurd.
2.6.
Eind januari/begin februari 2025 zijn partijen in gesprek geraakt over een mogelijke verkoop van het bedrijfspand door [gedaagde] aan [eiseres] .
2.7.
Op 20 februari 2025 heeft [naam 2] aan mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 3] ) het volgende gemaild:
“Dag [naam 3] ,
[Naar] aanleiding van het gesprek van afgelopen maandag mail ik je om de volgende zaken:
Winterstalling:
Naast het aankopen van het pand, willen we de kelderverdieping gebruiken voor winterstalling voor motors (alle types, geen verplicht onderhoud). Deze winter zouden er +/-125 motors hebben gestaan. Wij hebben iemand op het oog die deze business op zich zou willen nemen. Wij vroegen ons af of jullie er open voor staan om voor komende winter motorstalling aan te bieden voor bestaande klanten. En of er een mail gestuurd kan worden naar alle klanten in het bestand? Onze medewerker zal vanaf eind augustus kunnen meedraaien mbt ophalen / stallen van de motors. Per 31 december (wanneer de overdracht is van het pand) zal deze persoon de verantwoordelijkheid overnemen. [handelsnaam] is uiteindelijk verantwoordelijk.
Stellingen/voorraad
Wij hebben het gehad over stellingen. Wij hebben hier niet echt interesse in. Stellingen en rekken zijn wel noodzakelijk wanneer we een deel van de voorraad overnemen. Wanneer 50% van de voorraad is verkocht kunnen ook de stellingen en rekken worden verkocht. Ons voorstel is om in september een afspraak te maken over wat er nog aanwezig is. Vanaf een bepaald moment kopen we ons in. De verkoop loopt tot december door (daarin spreken we een verdeelsleutel af). Alles wat er overblijft nemen wij dan over.
Graag horen we of we het gesprek van afgelopen maandag goed hebben begrepen en of het bovenstaande bespreekbaar is?”
2.8.
Bij e-mail van 21 februari 2025 heeft [naam 3] als volgt gereageerd:
“Aan de hand van deze email, mogen wij ervan uitgaan dat de verkoopsom van 2.6 akkoord is voor het pand [adres] , exclusief eventueel goederen en stellingen?
De 2 door jou genoemde punten zijn zeker bespreekbaar en komen in grote lijnen overeen met onze ideeën.
In antwoord op jouw vragen, zie onderstaande reactie.
Winterstalling
Dat is zeker mogelijk. Wij kunnen rond juli een nieuwsbrief versturen waarin wij de motorstalling onder de aandacht kunnen brengen. Misschien zou een “pre-inschrijving” een optie kunnen zijn met een eventuele korting voor de stalling. Zo bouwen jullie ook verder het klantenbestand uit. Belangrijk om te bespreken. Wie er verantwoordelijk is van augustus tot en met december voor zaken zoals klant contact, verzekering en overige randzaken.
Stelling en voorraad
Graag [bespreken] wij de details hierover nog met elkaar rond de tafel zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Het “concept” kunnen wij ons voor zover duidelijk, in vinden.
Ik hoor graag van je wanneer we een volgende afspraak kunnen inplannen.”
2.9.
Op 20 maart 2025 heeft [naam 2] aan de verkoopmakelaar van [gedaagde] , de heer [naam 4] van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: de verkoopmakelaar), het volgende bericht:
“Vanmiddag hebben we een gesprek gehad mbt het bedrijfspand. Wij denken dat er nog best van onderhoudskosten aan zit te komen.
Wij willen een bod uitbrengen van 2.5 mln kk met de gemaakte uitgangspunten die we vanmiddag hebben besproken.
Het bod is geldig tot as maandag 13:00.”
2.10.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2025 heeft [naam 2] aan de verkoopmakelaar het volgende geschreven:
“Wij hebben elkaar afgelopen vrijdag gesproken mbt het onderstaande bod.
We gaan akkoord met het tegenvoorstel van 2.550.000 kk datum overdracht medio half
december 2025 of eerder als beide partijen ermee instemmen.
onder voorwaarde van:
• Dat wij de auto bus mbt vervoeren van motors overnemen. (om niet dus incl koopprijs)
• Dat de kelder per 1 september geheel gebruiksklaar is voor motorstalling.
• Dat wij de kelder vanaf 1 september tot datum overdracht om niet kunnen gebruiken voor enkel verhuur winterstalling.
De andere uitgangspunten hebben we eerder besproken.
Wanneer het bovenstaande akkoord is kan wat ons betreft de overeenkomst op worden gesteld.”
2.11.
Op 28 maart 2025 heeft [naam 2] aan de verkoopmakelaar het volgende gemaild:
“Wij hebben begrepen dat de eigenaar de auto/bus toch zelf nodig heeft en wil behouden. De andere punten waren wel akkoord.
We willen daarom een voorstel doen van 2.530.000.
Denk dat we dan een mooie deal hebben”
2.12.
Op 1 april 2025 heeft de verkoopmakelaar per e-mail een conceptkoopovereenkomst aan zowel [eiseres] als aan [gedaagde] toegestuurd en daarbij het volgende geschreven:
“Goedemiddag,
Hierbij sturen wij u de concept-koopovereenkomst inzake bovengenoemd object.
Indien u akkoord gaat met de inhoud, zullen wij de overeenkomst ter ondertekening aanbieden via ValidSign.
Wij zien uw reactie met belangstelling tegemoet.”
2.13.
In de conceptkoopovereenkomst is, voor zover hier van belang, opgenomen dat het bedrijfspand voor een koopsom van € 2.540.000 aan [eiseres] wordt verkocht en dat de levering plaatsvindt op 15 december 2025. Verder is in de conceptkoopovereenkomst nog de volgende bepaling opgenomen:

artikel 10 Risico-overgang. Beschadiging door overmacht
10.1
De onroerende zaak is met ingang van het moment van tekenen van de akte van levering voor risico van koper, tenzij de feitelijke levering eerder plaatsvindt, in welk geval het risico per dat moment overgaat op koper.
10.2
Indien de onroerende zaak voor het tijdstip van risico-overgang wordt beschadigd dan wel geheel of gedeeltelijk verloren gaat, is verkoper verplicht koper hiervan onverwijld in kennis te stellen.
10.3
Indien de onroerende zaak door overmacht voor het tijdstip van risico-overgang wordt beschadigd dan wel geheel of gedeeltelijk verloren gaat, is deze koopovereenkomst van rechtswege ontbonden, tenzij binnen vier weken na het onheil, maar in ieder geval vóór de overeengekomen dag van eigendomsoverdracht:
a. koper uitvoering van deze koopovereenkomst verlangt, in welk geval verkoper – zonder enige bijzondere tegenprestatie naast de vastgestelde koopsom – aan koper op de overeengekomen dag van eigendomsoverdracht de onroerende zaak aflevert in de staat waarin deze zich dan bevindt, met daarbij alle rechten welke verkoper ter zake van het onheil – hetzij uit hoofde van verzekering, hetzij uit anderen hoofde – jegens derden toekomen. De levering van deze rechten geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4; dan wel
b. verkoper verklaart de schade voor diens rekening te zullen herstellen vóór de overeengekomen dag van eigendomsoverdracht dan wel indien het onheil zich voordoet in de vier weken voorafgaande aan de overeengekomen dag van eigendomsoverdracht, binnen vier weken na het onheil. In het laatste geval verschuift een eerder overeengekomen datum van eigendomsoverdracht naar de dag volgend op die waarop die vier weken na het onheil zijn verstreken. Vindt herstel niet ten genoegen van koper plaats, dan is deze koopovereenkomst alsnog ontbonden, tenzij koper binnen veertien dagen nadat op basis van dit artikel herstel plaatsgevonden behoort te hebben, verklaart alsnog gebruik te willen maken van het aan koper onder sub a. van dit artikel 10.3 toegekende recht, in welk geval de eigendomsoverdracht plaatsvindt op de overeengekomen datum dan wel, indien het onheil zich voordoet binnen vier weken voorafgaande aan de overeengekomen dag van eigendomsoverdracht, uiterlijk zes weken na het onheil. Ingeval zowel koper als verkoper verklaren gebruik te willen maken van de in artikel 10.3 toegekende rechten, prevaleert de keuze van koper.
(…)
artikel 17 Nadere afspraken.
Partijen komen overeen dat de kelder van het verkochte op 1 september 2025 leeg en
ontruimd is, zodat [motorstalling] bewerkstelligd kan worden. Koper heeft het recht om
de kelder vanaf dat moment in gebruik te nemen “om niet” voor de verhuur van
winterstalling voor motorfietsen. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst
bevindt zich een tank in de kelder. Partijen zijn overeengekomen dat deze tank door en
op risico van verkoper wordt verwijderd. (…)”
2.14.
[eiseres] en [gedaagde] hebben niet gereageerd op de concept-koopovereenkomst.
2.15.
Op 8 april 2025 is een grote brand ontstaan in het bedrijfspand, waardoor het pand (grotendeels) verloren is gegaan.
2.16.
Bij e-mailbericht van 17 april 2025 heeft [naam 2] aan (onder meer) [naam 1] en de verkoopmakelaar het volgende geschreven:
“Dag [naam 1] en [naam 3] ,
Allereerst wat heftig en verdrietig wat er is gebeurd vorige week mbt de brand dit is heel onwerkelijk. Ook voor ons is het een unieke situatie omdat wij een koop zijn overeengekomen van een bedrijfspand.
Wij hebben een en ander uitgezocht hoe het nu zit in deze situatie en om daarover wat te zeggen is het van belang om te weten wat nu het plan is.
We hebben de onderstaande vragen:
1.of en hoe de onroerende zaak verzekerd is. Is er een toereikende brandverzekering?
2.Heeft verkoper de schade al gemeld bij zijn verzekeraar?
3.Is er al een schade-expert door de verzekeraar ingeschakeld?
4.Is verkoper bereid om de schade te herstellen vóór de overeengekomen overdrachtsdatum?
5.Waren alle motoren mbt winterstalling al opgehaald?
6.Hoe nu verder met de winterstalling. Is het zinvol om dit aan te bieden?
Lukt het om hierop antwoord te geven? Wij bespreken graag samen de vervolg stappen mbt de overeenkomst.”
2.17.
De advocaat van [gedaagde] heeft op 18 april 2025 als volgt gereageerd:
“U hebt met cliënten gesproken over de aankoop van het pand aan de [adres] te [plaats] . Tot een (ondertekende) koopovereenkomst is het niet gekomen. Het pand is door brand grotendeels verloren gegaan. Deze gewijzigde omstandigheid maakt dat cliënten (op dit moment) niet verder met u in gesprek gaan om nog tot een overeenkomst te komen.
Aangezien er geen overeenkomst tot stand is gekomen, heeft u geen aanspraken jegens cliënten en zullen cliënten ook niet de door u gestelde vragen beantwoorden. Het verzoek is ook om cliënten niet meer rechtstreeks te benaderen.”
2.18.
Bij brief van 19 april 2025 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] verzocht en gesommeerd om inzage te verstrekken in (onder meer) de verzekeringsdocumenten ten aanzien van de opstalverzekering van het bedrijfspand.
2.19.
De advocaat van [eiseres] heeft in reactie daarop in een e-mail van 24 april 2025 het volgende geschreven:
“U stelt dat er sprake is van totstandkoming van een mondelinge koopovereenkomst op of rond 1 april jl. omdat er overeenstemming zou zijn bereikt over de prijs, de (uiterste) leveringsdatum en de stalling van motoren. Een koopovereenkomst van een bedrijfsmatige onroerende zaak bevat - zoals ik u bekend veronderstel - veel meer bepalingen die van groot belang zijn voor wat partijen over en weer van elkaar mogen verwachten; hun rechten en plichten. Op vrijwel geen van deze punten was overeenstemming bereikt en ook ten aanzien van de stalling waren nog geen concrete afspraken tot stand gekomen.
(…) Eventuele uitspraken van de makelaar zijn derhalve niet relevant. Het gaat om wat cliënte concreet met uw cliënte wel en niet heeft afgesproken. Daarin waren nog vele hiaten.
Nadat partijen mondeling tot overeenstemming zijn gekomen over de prijs, heeft de makelaar op 1 april jl. één email verstuurd aan zowel cliënte als uw cliënte met daarbij een concept koopovereenkomst. Aan de hand van dat concept zouden de verdere afspraken nog besproken worden. Tot dat moment was cliënte niet op de hoogte wat er in een koopovereenkomst voor bedrijfsmatig onroerend goed kan staan, laat staan dat zij wist wat er specifiek in dit concept stond. Cliënte heeft geen akkoord gegeven op dit concept, niet vooraf noch achteraf. Evenmin is een (schriftelijk) akkoord van uw cliënte ontvangen, voor zover dit überhaupt relevant mocht zijn.
Kortom: er is overeenstemming over een prijs en uiterste leveringsdatum bereikt, maar daarmee is geen koopovereenkomst tot stand gekomen. (…)
Kortom: Uw cliënte heeft geen recht op de gevraagde informatie en cliënte zal deze niet aan u verstrekken.”
2.20.
De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] op 24 april 2025 opnieuw verzocht om inzage te verstrekken in de verzekeringsdocumenten. [gedaagde] heeft daar geen gevolg aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van inzage en afschrift van:
a. de verzekeringsovereenkomst en bijbehorende polisvoorwaarden ten aanzien van de opstalverzekering van [gedaagde] ;
b. bewijs van melding van de brand van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] door [gedaagde] bij verzekeraar/tussenpersoon, en
c. eventuele onderzoeksrapporten met betrekking tot de brand in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] ;
d. het standpunt van de verzekeraar ten aanzien van de dekking van schade als gevolg van de brand in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] ;
binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag(deel) waarop [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
II. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van het bedrijfspand door [eiseres] . Het bedrijfspand is kort daarna (grotendeels) afgebrand. [eiseres] heeft op grond van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) recht op en (spoedeisend) belang bij inzage in en/of afschrift van de verzekeringsovereenkomst en polisvoorwaarden met betrekking tot de opstalverzekering van het bedrijfspand en ook in eventuele onderzoeksrapporten, de melding van de brand bij de opstalverzekeraar en het standpunt van de verzekeraar ten aanzien van de brand (hierna: de verzekeringsdocumenten). [eiseres] heeft deze informatie nodig om haar rechtspositie te (kunnen) bepalen. [gedaagde] weigert deze informatie aan [eiseres] te verstrekken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In deze zaak draait het om de vraag of [gedaagde] verplicht is om [eiseres] inzage dan wel afschrift te verstrekken in/van de verzekeringsdocumenten.
4.2.
De voorzieningenrechter is, anders dan [gedaagde] , van oordeel dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
Recht op inzage en/of afschrift van de verzekeringsdocumenten
4.3.
Om inzage of afschrift van bepaalde gegevens te kunnen verkrijgen, moet op grond van artikel 194 lid 1 Rv worden voldaan aan de volgende voorwaarden: degene die informatie van een ander verlangt moet partij zijn bij een rechtsbetrekking, de gevraagde gegevens moeten op die rechtsbetrekking zien, de verlangde informatie moet voldoende bepaald zijn en een partij moet voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek.
4.4.
[gedaagde] betwist (onder meer) dat sprake is van een rechtsbetrekking waar [eiseres] partij bij is, omdat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] voert daartoe aan dat partijen geen overeenstemming hadden over de essentialia van de overeenkomst, omdat daarvoor noodzakelijk was dat [gedaagde] een alternatieve locatie voor de motorshop had gevonden. Dat was volgens [gedaagde] nog niet het geval. Daarnaast waren partijen nog in gesprek over de mogelijke exploitatie van de (winter)motorstalling door [eiseres] en was ook nog geen overeenstemming bereikt over de inventaris van de motorshop.
4.5.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat bij de (ver)koop van het bedrijfspand het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW niet geldt. Het is daarom niet van belang dat er geen door beide partijen ondertekende koopovereenkomst aanwezig is. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat partijen eind maart 2025 over en weer voorstellen aan elkaar hebben gedaan met betrekking tot de aankoop van het bedrijfspand door [eiseres] . Op 26 maart 2025 heeft [eiseres] de verkoopmakelaar bericht dat zij akkoord ging met het voorstel van [gedaagde] inhoudende een koopprijs van € 2.550.000, met overdracht medio december 2025, onder meer onder de voorwaarde dat de auto/bus die voor het vervoer van de motors werd gebruikt, ook mee overging. Toen later bleek dat [gedaagde] die auto/bus zelf wilde houden, deed [eiseres] op 28 maart 2025 een tegenvoorstel van € 2.530.000. Daarna volgde op 1 april 2025 het e-mailbericht van de verkoopmakelaar aan partijen met daarin de conceptkoopovereenkomst, waarin een koopprijs van € 2.540.000 en een leveringsdatum van 15 december 2025 is opgenomen. Deze gang van zaken maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het voorshands aannemelijk is dat partijen na het e-mailbericht van 28 maart 2025 van [eiseres] , mondeling overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs van het bedrijfspand en de datum van levering. Niet valt in te zien waarom de verkoopmakelaar een conceptkoopovereenkomst ter ondertekening zou aanbieden als partijen over deze hoofdlijnen geen akkoord hadden. De advocaat van [gedaagde] heeft later per e-mail ook bevestigd dat partijen overeenstemming hadden over de koopprijs en de uiterste leveringsdatum van het bedrijfspand. De stelling van [gedaagde] dat de leveringsdatum van 15 december 2025 slechts indicatief was, kan de voorzieningenrechter dan ook niet plaatsen. Ten aanzien van de wintermotorstalling is de voorzieningenrechter eveneens van oordeel dat partijen daar (mondeling) overeenstemming over hadden, gelet op de inhoud van de e-mailberichten eind maart 2025 en artikel 17 van de conceptkoopovereenkomst.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] verder niet in haar betoog dat onderdeel van de essentialia van de koopovereenkomst is dat duidelijkheid bestaat over de alternatieve (duurzame) locatie van de motorshop (en daar op dit moment nog niet van kan worden gesproken). Voor zover wordt aangenomen dat de alternatieve locatie voor [gedaagde] een belangrijk punt was (gelet op (de belangen van) haar personeel en de continuïteit van de motorshop), wat [eiseres] bestrijdt, volgt uit de door [eiseres] overgelegde e-mailcorrespondentie op geen enkele manier dat dit in de onderhandelingen tussen [eiseres] en [gedaagde] als essentieel punt aan de orde is geweest. Evenmin is over een alternatieve locatie iets opgenomen in de concept-overeenkomst. [eiseres] betwist dat dit als essentieel punt aan de orde is geweest en [gedaagde] heeft geen (andere) feiten of omstandigheden naar voren gebracht die haar stelling onderbouwen. Bij deze stand van zaken heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het vinden van een nieuwe locatie als voorwaarde is gesteld voor de verkoop van het bedrijfspand aan [eiseres] en dat partijen het er dus over eens waren dat dit onderdeel was van de essentialia van de koopovereenkomst.
4.7.
Met betrekking tot de inventaris heeft [gedaagde] evenmin aannemelijk gemaakt dat dit een essentieel punt was waarover partijen eerst tot overeenstemming moesten komen. [naam 2] heeft hierover ter zitting onweersproken verklaard dat een mogelijke overname van (een deel van) de inventaris van [gedaagde] volledig los stond van de overname van het bedrijfspand, omdat partijen pas in het najaar zouden bezien wat er van de inventaris van [gedaagde] over was. Dat de inventaris ook tot de essentialia van de koopovereenkomst behoorde, kan dan ook niet worden aangenomen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat er in dit kort geding van moet worden uitgegaan dat tussen partijen overeenstemming bestond over de essentialia van de koopovereenkomst (verkoopobject, prijs en moment van levering). Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen en is sprake van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 194 lid 1 Rv.
4.9.
[gedaagde] betwist verder dat [eiseres] voldoende belang heeft bij inzage in de verzekeringsdocumenten. Zij voert aan dat, voor zover wordt aangenomen dat de conceptkoopovereenkomst de volwaardige overeenkomst tussen partijen betreft, die koopovereenkomst van rechtswege is ontbonden, omdat [eiseres] niet binnen de in artikel 10.3 van de conceptkoopovereenkomst genoemde termijn expliciet uitvoering van de koopovereenkomst heeft verlangd. Voor het geval dat wordt aangenomen dat partijen anderszins een koopovereenkomst hebben gesloten, voert [gedaagde] aan dat [eiseres] ook dan geen belang heeft bij inzage in de gevorderde gegevens omdat zij die niet nodig heeft bij een mogelijke ontbinding van de koopovereenkomst of bij een vordering tot schadevergoeding.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het midden kan worden gelaten of artikel 10.3 van de conceptkoopovereenkomst tussen partijen is overeengekomen. Ook als dat niet zo is, heeft [eiseres] immers als koper bepaalde rechtsmiddelen die de wet haar biedt om al dan niet nakoming van de koopovereenkomst dan wel ontbinding en/of schadevergoeding te vorderen. [eiseres] stelt terecht dat zij dient te beschikken over de gevraagde informatie om die afweging te kunnen maken. [gedaagde] miskent dat daarbij niet ter zake doet wat de eventuele proceskansen zijn van [eiseres] in een procedure tegen [gedaagde] . [eiseres] heeft een bedrijfspand gekocht dat (voor een groot deel) is afgebrand. Zij heeft er daarom voldoende belang bij om te weten wat de totale schade inhoudt, onder welke voorwaarden het bedrijfspand is verzekerd en op welke uitkeringen aanspraak kan worden gemaakt. Alleen dan kan zij haar rechtspositie bepalen.
4.11.
Ook is (als niet weersproken) voldaan aan de overige voorwaarden van een vordering tot inzage, namelijk dat de gevraagde gegevens op de rechtsbetrekking zien waar [eiseres] partij bij is en de verlangde informatie voldoende bepaald is. [gedaagde] heeft verder niet betwist dat zij beschikt over de gevorderde documenten, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat. Van misbruik van bevoegdheid dan wel een gewichtige reden die zich tegen toewijzing van de vordering verzet, is niet gebleken. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de vordering kan toewijzen. [gedaagde] heeft argumenten naar voren gebracht die volgens haar maken dat de vordering toch moet worden afgewezen vanwege zwaarwegende belangen aan haar zijde. De voorzieningenrechter zal hierna de wederzijdse belangen van partijen afwegen.
Belangenafweging
4.12.
[gedaagde] voert aan dat toewijzing van de vordering van [eiseres] er hoogstwaarschijnlijk toe zal leiden dat [eiseres] zich zal melden bij de verzekeraar van [gedaagde] en dat dit de afwikkeling van de zaak- en bedrijfsschade ernstig zal dwarsbomen. Volgens [gedaagde] zal in dat geval de uitkering voor de bedrijfsschade drastisch verminderen omdat de termijn voor dekking (gelet op de verkoop van het bedrijfspand) zal worden ingekort. Ook zal volgens [gedaagde] niet meer de herbouwwaarde van het bedrijfspand worden vergoed, maar slechts de verkoopwaarde. Verder zal vertraging optreden in de herbouw van het pand. Dit alles heeft aanzienlijke gevolgen voor de motorshop, nu de toekomst van de motorshop (en van haar personeel) hiermee op het spel komt te staan, aldus [gedaagde] . [gedaagde] meent dat om die redenen haar belang om [eiseres] geen inzage te verstrekken moet prevaleren boven het belang van [eiseres] bij inzage in de verzekeringsdocumenten.
4.13.
De voorzieningenrechter begrijpt dat bij [gedaagde] de belangen groot zijn en dat zij vanwege de gevolgen van de brand momenteel in moeilijke, onzekere tijden zit. Tegelijkertijd leidt de voorzieningenrechter uit de stukken en uit wat [gedaagde] op zitting heeft verklaard af dat het bedrijfspand juist vanwege de brand weer een aantrekkelijke locatie is geworden voor [gedaagde] , omdat zij het pand duurzaam kan opbouwen met de uitkering van de verzekeraar. Of de vrees van [gedaagde] dat [eiseres] de verzekeraar zal inlichten is gerechtvaardigd, kan op dit moment niet goed worden ingeschat. [eiseres] heeft op zitting verklaard dat zij op dit moment niet voornemens is om de verzekeraar in te lichten en dat zij eerst de gevaagde gegevens wil inzien. Dat een verkoop van het bedrijfspand [gedaagde] op dit moment niet (meer) goed uitkomt en het vergaande consequenties voor haar kan hebben wanneer de verzekeraar op de hoogte raakt van een (mogelijke) verkoop, is voldoende aannemelijk. Dit neemt echter niet weg dat ook [eiseres] een groot belang heeft, waaraan niet zonder meer kan worden voorbijgegaan. Zoals reeds eerder overwogen is in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk dat [eiseres] het bedrijfspand van [gedaagde] heeft gekocht en dat de levering voor 15 december 2025 staat. [eiseres] heeft tot op heden van [gedaagde] geen enkele informatie gekregen met betrekking tot (onder meer) de schade aan het pand en de verzekeringsvoorwaarden. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat, hoe nadelig de gevolgen voor [gedaagde] ook kunnen zijn, het belang van [eiseres] bij inzage in de verzekeringsdocumenten zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om geen inzage aan [eiseres] te verstreken.
Conclusie en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiseres] een afschrift te verstrekken van de verzekeringsdocumenten. De termijn daarvoor zal de voorzieningenrechter zoals gevorderd bepalen op vijf werkdagen na betekening van het vonnis. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] daar meer tijd voor nodig heeft. [eiseres] vordert verder een dwangsom te verbinden aan de veroordeling van [gedaagde] . De voorzieningenrechter acht oplegging van een dwangsom op zijn plaats als prikkel voor [gedaagde] om het bevel van de voorzieningenrechter na te komen. Deze dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.15.
Uitgangspunt is dat uitspraken uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat ook in het geval dat [gedaagde] hoger beroep instelt tegen dit vonnis, het vonnis moet worden nagekomen. Nu [gedaagde] zich verzet tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, dient een belangenafweging te worden gemaakt. Die belangenafweging heeft hiervoor al (grotendeels) plaatsgevonden. Daarbij is overwogen dat de omstandigheid dat het vonnis (mogelijk) ingrijpende gevolgen voor [gedaagde] zal hebben geen reden is om het belang van [gedaagde] te laten prevaleren boven het belang van [eiseres] . Dit wordt niet anders doordat [gedaagde] geen mogelijkheid meer heeft om een uitspraak in hoger beroep af te wachten voordat zij inzage moet verstrekken. Ook in dat geval weegt het belang van [eiseres] om aan de hand van de verkregen informatie (tijdig) haar rechtspositie te kunnen bepalen zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij niet-tenuitvoerlegging van het vonnis. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 122,25
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.121,25
4.17.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten is niet toewijsbaar. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een afschrift te verstrekken van:
a. de verzekeringsovereenkomst en bijbehorende polisvoorwaarden ten aanzien van de opstalverzekering van [gedaagde] ;
b. bewijs van melding van de brand van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] door [gedaagde] bij verzekeraar/tussenpersoon;
c. eventuele onderzoeksrapporten met betrekking tot de brand in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] ;
d. het standpunt van de verzekeraar ten aanzien van de dekking van schade als gevolg van de brand in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] ;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 750 verbeurt per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling in 5.1. te voldoen, met een maximum van € 50.000;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.121,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.
yd