ECLI:NL:RBDHA:2025:16615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
C/09/688571 / FA RK 25-5377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake toevertrouwing minderjarige, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot de toevertrouwing van een minderjarige, zorgregeling en kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2022, en zijn met elkaar gehuwd. De vrouw heeft het verzoek ingediend om vervangende toestemming voor de inschrijving van hun kind op school en om een verbod op het plaatsen van foto’s en filmpjes van het kind op sociale media. De rechtbank heeft de vrouw in deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De man heeft verzocht om een voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat zij bij de vrouw verblijft, maar dat er een zorgregeling moet komen waarbij de man ook contact kan hebben met het kind. De rechtbank heeft de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 230,- per maand, met een verhoging naar € 319,- zodra de vrouw een eigen woning heeft. De rechtbank heeft beide ouders verwezen naar ouderschapsbemiddeling om de communicatie en samenwerking te verbeteren. De beschikking is gegeven door mr. M.F. Baaij, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken op de openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-5377
Zaaknummer: C/09/688571
Datum beschikking: 26 augustus 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 15 juli 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.C. Burger te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Voorburg.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
Op 12 augustus 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2019.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- [minderjarige] verblijft momenteel bij de vrouw.

Verzoek en verweer

De man verzoekt te bepalen dat:
- de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben, met ingang van de beschikking:
- de eerste twee weken iedere woensdag en zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur;
- daarna voor de duur van een maand: in de ene week op de woensdag van 09.00 uur tot 18.30 uur en van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur (dus met overnachting) en in de andere week op de woensdag en de zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur;
- daarna voor de duur van een maand: in de ene week op de woensdag van 09.00 uur tot 18.30 uur en van zaterdag 10.00 uur tot maandagochtend 08.00 uur (dus met twee overnachtingen) en in de andere week op de woensdag en de zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- daarna voor de duur van de voorlopige voorzieningenprocedure: in de ene week op de woensdag van 09.00 uur tot 18.30 uur en van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend 08.00 uur (dus met drie overnachtingen) en in de andere week op de woensdag en de zaterdag van 09.00 uur tot 18.30 uur;
- gedurende de helft van de kerstvakantie 2025 en de meivakantie 2026 en de gehele voorjaarsvakantie 2026;
- dan wel een zodanige voorlopige zorgregeling te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt de vrouw zelfstandig:
  • te bepalen dat [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw voor [minderjarige] een voorlopige kinderalimentatie is
verschuldigd van € 581,- per maand, te vermeerderen met iedere uitkering die de man voor [minderjarige] ontvangt of waarop hij recht heeft, ingaande de datum van indiening van dit verweerschrift, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen voor de eerste dag van iedere kalendermaand, welke kinderalimentatie jaarlijks wordt geïndexeerd, voor het eerst per 1 januari 2026, dan wel te bepalen dat de man een zodanig bedrag aan voorlopige kinderalimentatie ingaande een zodanige datum verschuldigd is, zoals de rechtbank juist acht;
- indien rechtens mogelijk in onderhavige procedure: de man te verbieden zonder
haar schriftelijke toestemming foto’s en/of filmmateriaal van [minderjarige] aan te bieden of
te plaatsen op voor het publiek toegankelijke (sociale) media;
- te bepalen dat aan de vrouw worden afgegeven binnen een week na de beschikking
haar fiets met fietszitje, alsmede de helft van het speelgoed van [minderjarige] dat zich in de echtelijke woning bevindt, zoals verzocht onder punt 13 van het verweerschrift;
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op: primair
OBS [school 1] , subsidiair IKC [school 2] en meer subsidiair IKC [school 3] ;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man heeft mondeling verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Toevertrouwing van [minderjarige]
Op de zitting heeft de man zich ten aanzien van de toevertrouwing van [minderjarige] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gebleken is dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft en de vrouw feitelijk grotendeels de zorg voor [minderjarige] draagt. Daarom zal de rechtbank [minderjarige] aan de vrouw toevertrouwen.
Voorlopige zorgregeling
Standpunt man
De man heeft op dit moment geen contact met [minderjarige] en wil het contact met haar herstellen. Hij heeft daarom een zorgregeling verzocht met een opbouw, waarbij [minderjarige] na twee weken ook bij hem zal overnachten. De man heeft aangegeven dat hij uiteindelijk wenst te komen tot een co-ouderschapsregeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij op structurele basis en op een veel intensievere manier dan nu het geval is bij de man verblijft. Het is belangrijk voor [minderjarige] om nachten bij de man door te brengen om een goede relatie met hem op te bouwen. Verder verzoekt de man om een verdeling van de aankomende herfst-, kerst-, voorjaars- en meivakantie.
Standpunt vrouw
De vrouw verzet zich niet tegen contact tussen de man en [minderjarige] , maar de wijze waarop de man zich opstelt is niet in het belang van [minderjarige] . De man gedroeg zich agressief jegens de vrouw, ook in het bijzijn van [minderjarige] . De vrouw heeft de echtelijke woning in december 2024 met [minderjarige] moeten verlaten, omdat het voor hen onveilig was om nog langer met de man in de woning te verblijven. Tijdens de overdracht op 13 en 20 juli 2025 weigerde de man om [minderjarige] zelf op te halen en heeft hij dit overgelaten aan zijn moeder. De vrouw wilde de zindelijkheidstraining van [minderjarige] met de man bespreken, maar de man en zijn moeder wilden de vrouw niet spreken. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de vrouw het contact tussen de man en [minderjarige] stopgezet. De vrouw vindt het niet in het belang van [minderjarige] om haar aan dergelijke escalaties bloot te stellen.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat zij regelmatig contact heeft met haar vader. De rechtbank constateert dat het contact tussen [minderjarige] en de man geleidelijk moet worden opgebouwd, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en omdat [minderjarige] al ruim een maand geen enkel contact met de man heeft gehad. Daarbij overweegt de rechtbank dat de situatie tussen de ouders uiterst spanningsvol is. Het is dan ook van belang dat hulpverlening wordt ingezet om de verstandhouding tussen de ouders en de situatie voor [minderjarige] te verbeteren. [minderjarige] heeft tot het stopzetten van de contactmomenten in juli 2025 elke zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur bij de man verbleven. Gelet op deze beperkte zorgregeling en de leeftijd van [minderjarige] en vanwege de spanningen tussen de ouders, is de rechtbank van oordeel dat het voor [minderjarige] een veel te grote stap en dus niet in haar belang is om in deze voorlopige voorzieningenprocedure overnachtingen van [minderjarige] bij de man vast te stellen. De rechtbank zal de volgende voorlopige zorgregeling bepalen en het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorgregeling afwijzen. [minderjarige] zal bij de man verblijven:
- met ingang van 26 augustus 2025: op zondag van 13.00 uur tot 18.30 uur;
- met ingang van 9 september 2025: op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- met ingang van 21 oktober 2025: op woensdag van 13.00 uur tot 18.30 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur.
De rechtbank merkt op dat de hechting tussen [minderjarige] en de man middels deze zorgregeling voldoende kan worden opgebouwd.
Verder zal de rechtbank bepalen dat de vrouw [minderjarige] bij aanvang van het contactmoment naar de man zal brengen en de man [minderjarige] na het contactmoment bij de vrouw zal terugbrengen. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat beide ouders [minderjarige] persoonlijk naar de andere ouder zullen brengen dan wel terugbrengen en zij dit niet aan anderen mogen overlaten. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat beide ouders zich tot het uiterste zullen inspannen om de overdracht voor [minderjarige] rustig te laten verlopen. Dit houdt onder meer in dat beide ouders zich respectvol tegenover elkaar zullen gedragen.
De rechtbank zal het verzoek van de man om een verdeling van de door hem verzochte vakanties vast te stellen afwijzen. De rechtbank overweegt dat [minderjarige] nog niet naar school gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierop vooruit te lopen en in deze voorlopige voorzieningenprocedure een regeling voor de vakanties vast te stellen.
Ouderschapsbemiddeling
Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan voornoemd traject en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan het Kenniscentrum Kind en Scheiding. De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank in de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/682109 / FA RK 25-2060 te informeren over het verloop van voornoemd traject.
Afgifte goederen
De rechtbank overweegt ten aanzien van de fiets met fietszitje als volgt. Op de zitting heeft de man gesteld over twee fietsen te beschikken. De man heeft betwist dat de vrouw deze fietsen tijdens het huwelijk gebruikte. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat de fiets met fietszitje strekt tot het dagelijks gebruik van de vrouw en/of [minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot afgifte van haar fiets met fietszitje daarom afwijzen.
Met betrekking tot het speelgoed van [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank zal bevelen dat de man bij het terugbrengen van [minderjarige] op de eerste dag van de voorlopige zorgregeling, oftewel op zondag 31 augustus 2025, een doos met speelgoed van [minderjarige] aan de vrouw moet afgeven. De rechtbank merkt uitdrukkelijk op dat dit speelgoed moet aansluiten bij de belangstelling en ontwikkelingsleeftijd van [minderjarige] . De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de man ongeveer de helft van het speelgoed van [minderjarige] aan de vrouw zal afgeven. Het verzoek van de vrouw om met een familielid of vriend de echtelijke woning te betreden om het speelgoed van [minderjarige] uit te zoeken zonder dat de man hierbij aanwezig is, zal de rechtbank daarom afwijzen. Dit zou opnieuw voor spanningen tussen partijen kunnen zorgen.
Verder heeft de advocaat van de man op de zitting toegezegd dat de man ook het Disney-beeldje van de vrouw dat zij van haar zus heeft gekregen, aan de vrouw zal teruggeven. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat ervan uit dat de man deze toezegging zal nakomen.
Voorlopige kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de voorlopige kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie in redelijkheid de datum van deze beschikking hanteren. [minderjarige] wordt immers ook met ingang van deze beschikking aan de vrouw toevertrouwd.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. De rechtbank zal de behoefte berekenen aan de hand van de tarieven 2024-II, omdat de vrouw in december 2024 de echtelijke woning heeft verlaten.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] in 2024 € 880,- was. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 937,-.
De vrouw stelt dat de behoefte van [minderjarige] moet worden verhoogd met extra kinderopvangkosten. Op de zitting is gebleken dat de netto-opvangkosten van de vrouw € 73,- per maand bedragen. De rechtbank overweegt dat uit het rapport volgt dat bijzondere kosten kunnen zorgen voor correctie van de behoefte, zoals bijvoorbeeld hoge kinderopvangkosten. Alleen als sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag. De rechtbank zal met de door de vrouw aangevoerde extra kinderopvangkosten in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure geen rekening houden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de netto-opvangkosten van de vrouw beperkt in omvang zijn. De vrouw heeft niet aangetoond dat deze opvangkosten niet bij andere posten kunnen worden gecompenseerd.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het rapport in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)].
Draagkracht man
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.848,- bruto per maand, zoals blijkt uit de betaalspecificaties van januari, februari en maart 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met een IKB-budget van € 1.085,- per maand, de pensioenpremies van € 368,- per maand, het WGA-hiaat van € 7,- per maand en de belaste bijdrage van de werkgever in de ziektekosten van de man van € 22,-. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.931,-. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.009,- per maand, te weten
70% x [3.931 - (0,3 x 3.931 + 1.310)].
Draagkracht vrouw
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 4.159,- bruto per maand, zoals blijkt uit de betaalspecificaties van april, mei en juni 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met een IKB-budget van € 709,- per maand, de pensioenpremies van € 325,- per maand en de belaste bijdrage van de werkgever in de ziektekosten van de vrouw van € 9,- per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 4.006,-. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de forfaitaire woonlast voor de periode dat de vrouw geen eigen woning heeft, omdat zij op dit moment bij haar ouders woont. De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de werkelijke woonlasten van de vrouw van € 500,- per maand, omdat de vrouw dit bedrag aan haar ouders betaalt. De vrouw heeft niet betwist dat zij op dit moment bij haar ouders woont en € 500,- per maand aan woonlasten aan haar ouders betaalt. De rechtbank zal daarom in haar berekening uitgaan van de werkelijke woonlasten van de vrouw. De rechtbank zal uitgaan van de forfaitaire woonlast vanaf het moment dat de vrouw beschikt over een eigen woning.
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan volgens de formule:
voor de periode dat de vrouw geen eigen woning heeft: 70% x [4.006 – (500 + 1.310)]
= € 1.537,- per maand;
voor de periode dat de vrouw een eigen woning heeft: 70% x [4.006 – (0,3 x 4.006 + 1.310)] = € 1.046,- per maand.
Verdeling van de kosten
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 2.546,- dan wel € 2.055,- per maand. Dit is voldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige] van € 937,- te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Voor de periode dat de vrouw geen eigen woning heeft:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.009 / 2.546 x 937 = € 371,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.537 / 2.546 x 937 = € 566,-
samen € 937,-
Voor de periode dat de vrouw een eigen woning heeft:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.009 / 2.055 x 937 = € 460,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.046 / 2.055 x 937 = € 477,-
samen € 937,-
Van de behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 371,- dan wel € 460,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 566,- dan wel € 477,- komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling vindt de rechtbank het redelijk om een zorgkorting van 15% toe te passen. De zorgkorting voor [minderjarige] bedraagt € 141,- (15% van € 937,-).
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man, met ingang van de datum van deze beschikking, € 230,- per maand voor [minderjarige] aan kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank zal bepalen dat de man, zodra de vrouw een eigen woning heeft, € 319,- per maand voor [minderjarige] aan kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Verbod plaatsen foto’s en filmpjes van [minderjarige] op sociale media en vervangende toestemming inschrijving school
Deze verzoeken van de vrouw vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben:
- met ingang van 26 augustus 2025: op zondag van 13.00 uur tot 18.30 uur;
- met ingang van 9 september 2025: op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- met ingang van 21 oktober 2025: op woensdag van 13.00 uur tot 18.30 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
waarbij geldt dat de vrouw [minderjarige] bij aanvang van het contactmoment naar de man brengt en de man [minderjarige] na het contactmoment bij de vrouw zal terugbrengen;
beveelt dat de man op zondag 31 augustus 2025 aan de vrouw een doos met ongeveer de helft van het speelgoed van [minderjarige] beschikbaar zal stellen, welk speelgoed moet aansluiten bij de belangstelling en ontwikkelingsleeftijd van [minderjarige] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 230,- zal betalen en zodra de vrouw een eigen woning heeft van € 319,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken ten aanzien van het verbod tot het plaatsen van foto’s en filmpjes van [minderjarige] op sociale media en vervangende toestemming inschrijving school;
stelt vast dat partijen, te weten:
[de man] , (de man)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de vrouw] , (de vrouw)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar: Kenniscentrum Kind en Scheiding, [adres] ;
bepaalt dat partijen de rechtbank
in de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/682109 / FA RK 25-2060informeren omtrent het verloop van voornoemd traject;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F. Baaij, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 26 augustus 2025.