Op 5 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 21 februari 2024 vastgesteld dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en had haar een terugkeerbesluit opgelegd. Op 1 mei 2024 werd verzoekster geïnformeerd dat zij langer gebruik kon maken van haar rechten onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming door een bevriezingsmaatregel. Echter, op 15 juli 2025 ontving verzoekster een brief waarin stond dat deze bevriezingsmaatregel op 4 september 2025 zou eindigen, waarna zij vier weken de tijd zou hebben om Nederland te verlaten. Op 2 september 2025 heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit op te schorten.
De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat er onverwijlde spoed vereist was. Verzoekster stelde dat de brief van 15 juli 2025 een nieuw terugkeerbesluit inhield en vroeg om een snelle beslissing. Gezien de tijdsdruk en de mogelijke onomkeerbare gevolgen van het stopzetten van de bevriezingsmaatregel, heeft de voorzieningenrechter besloten om het terugkeerbesluit te schorsen tot de einduitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoekster niet mag worden uitgezet en recht houdt op opvang en verstrekkingen, en dat zij gedurende deze periode mag werken zonder tewerkstellingsvergunning.
De voorzieningenrechter heeft de ordemaatregel getroffen dat het terugkeerbesluit wordt geschorst tot de einduitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening. Een beslissing over de proceskosten zal volgen in de einduitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.