Op 4 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 10 juli 2025 een terugkeerbesluit aan de verzoeker opgelegd, omdat hij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. De verzoeker, die onder de bevriezingsmaatregel viel, diende op 21 juli 2025 beroep in tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter besloot geen zitting te houden, omdat er onverwijlde spoed was vereist.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker vier weken de tijd had om Nederland te verlaten, maar dat het terugkeerbesluit op 4 september 2025 in werking zou treden. De verzoeker verzocht om schorsing van de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit totdat er op het beroep was beslist. Gezien de tijdsdruk en de onomkeerbare gevolgen van het besluit, besloot de voorzieningenrechter om het terugkeerbesluit bij wijze van ordemaatregel te schorsen. Dit betekent dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er een uitspraak was gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Gedurende deze periode had de verzoeker recht op opvang en mocht hij werken zonder tewerkstellingsvergunning.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van 10 juli 2025 werd geschorst tot de einduitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening. Een beslissing over de proceskosten zou volgen in de einduitspraak. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.