Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de minister van Asiel en Migratie. Verzoekster had op 24 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 28 mei 2025 heeft de minister de aanvraag ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking verzocht zij om vergoeding van de proceskosten en griffierechten, alsook om de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, omdat de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag inmiddels is ingewilligd, de minister geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de minister verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194 te vergoeden. Het verzoek van verzoekster om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen, valt buiten het bereik van deze procedure. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.