ECLI:NL:RBDHA:2025:1651
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Wazo-uitkering en referteperiode
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een zelfstandige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV met betrekking tot de hoogte van haar Wazo-uitkering. In een eerdere tussenuitspraak van 10 juli 2024 had de rechtbank geconstateerd dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit en verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een nadere motivering, waar eiseres op heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het gebrek in de motivering door verweerder is hersteld. Verweerder had voldoende onderbouwd waarom de referteperiode voor de berekening van de Wazo-uitkering niet kon worden aangepast. Eiseres had aangevoerd dat de toepassing van de hoofdregels leidde tot een onbillijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van verweerder overtuigend waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schending was van het evenredigheidsbeginsel en dat de hardheidsclausule niet kon leiden tot een andere berekening van de uitkering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tevens is bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.