In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser heeft op 16 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 19 augustus 2024 is afgewezen. Eiser is van mening dat deze afwijzing onterecht is en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 19 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. Na een heropening van het onderzoek op 27 mei 2025, waarbij partijen hun standpunten over het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak QY tegen Duitsland konden toelichten, heeft de rechtbank op 17 juli 2025 het onderzoek opnieuw gesloten.
De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen nader onderzoek moest worden gedaan naar de verblijfsvergunning van eiser in Italië. Eiser heeft aangetoond dat hij van 17 november 2017 tot 16 november 2019 een verblijfsvergunning op humanitaire gronden heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze informatie en dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.267,50.