ECLI:NL:RBDHA:2025:16457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.40939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en schadevergoeding na opheffing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een procedure over vreemdelingenbewaring. De eiser, een Algerijnse man, had op 31 juli 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Deze maatregel werd op 26 augustus 2025 opgeheven, waarna de eiser beroep instelde tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 3 september 2025 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 13 augustus 2025, en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel zich beperkt tot de periode na deze datum. De eiser voerde aan dat de minister ten onrechte geen lichter middel had toegepast en dat er geen redelijke belangenafweging was gemaakt, vooral gezien zijn medewerking aan de overdracht en zijn verslechterde mentale en lichamelijke gesteldheid. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn.

Daarnaast stelde de eiser dat de minister niet voortvarend had gehandeld in het regelen van zijn overdracht naar Oostenrijk. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gewerkt, gezien de omstandigheden en de noodzaak van afstemming met verschillende instanties. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft op 26 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 3 september 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 13 augustus 2025, rechtmatig was. [2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 13 augustus 2025.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Verweerder heeft geen redelijke belangenafweging gemaakt, waarbij is betrokken dat eiser volledig en actief heeft meegewerkt aan zijn overdracht. Dit is een nieuw feit of gewijzigde omstandigheid ten opzicht van de laatste zitting van de rechtbank. Daarnaast is eisers mentale en lichamelijke gesteldheid verslechterd tijdens de bewaring. Dit heeft verweerder ook niet betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de maatregel van bewaring laten voortduren.
5. Eiser wordt hierin niet gevolgd. In de uitspraak van 15 augustus 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico op onderduiken te ondervangen. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser weliswaar stelt dat hij volledig en actief meewerkt aan zijn overdracht sinds 13 augustus 2025, maar dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd. Ook heeft eiser de door hem gestelde negatieve geestelijke en lichamelijke gevolgen van de bewaring niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Niet is gebleken waarom het regelen van de overdracht bijna vier weken heeft moeten duren. Alle relevante gegevens van eiser waren al bekend bij de Nederlandse en Oostenrijkse autoriteiten en er gaan dagelijks meerdere vluchten naar Oostenrijk, waardoor de procedure aanzienlijk korter had moeten duren.
7. Ook hierin wordt eiser niet gevolgd. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder op 14 augustus 2025 positief resultaat heeft ontvangen in een aanvullend onderzoek naar eisers identiteit. Op diezelfde dag heeft verweerder een vluchtaanvraag verzonden en de vluchtgegevens voor de overdracht op 26 augustus 2025 ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze gang van zaken voldoende
voortvarend gewerkt aan eisers overdracht. Daarbij betrekt de rechtbank dat het zo kan zijn dat er dagelijks meerdere vluchten naar Oostenrijk gaan, maar dat deze niet allemaal beschikbaar zijn voor de feitelijke overdracht en dat daarvoor de nodige afstemming moet plaatsvinden met de vliegtuigmaatschappijen en andere overheidsorganen. Dat kost enige tijd. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer NL25.36057.