ECLI:NL:RBDHA:2025:16383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
09/037834-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld, het verlaten van een plaats ongeval en wederspannigheid

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld, het verlaten van een plaats ongeval en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 2000 in Bulgarije, werd beschuldigd van het opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan twee personen door met een voertuig op hen in te rijden. Dit gebeurde op 3 februari 2025 in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid op de auto van de slachtoffers is ingereden, wat leidde tot een frontale botsing. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het verlaten van de plaats van een ongeval en het stelen van een auto, waarbij geweld werd gebruikt tegen de eigenaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 20 maanden. Ook zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/037834-25
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Bulgarije),
verblijfplaats: [adres] , [postcode] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 mei 2025 (pro forma) en 12 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P. van Rossum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 mei 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een voertuig, met relatief hoge snelheid, althans (vol) gas gevend, is ingereden op de auto waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden, althans in de richting van de auto waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden heeft gestuurd, waardoor het voertuig waarin verdachte reed frontaal tegen het voertuig waarin voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zaten is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een voertuig, met relatief hoge snelheid, althans (vol) gas gevend, is ingereden op de auto waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden, althans in de richting van de auto waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden heeft gestuurd, waardoor het voertuig waarin verdachte reed frontaal tegen het voertuig waarin voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zaten is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, als degene door wiens gedraging meerdere, althans een, verkeersongeval(len) was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welke verkeersongevallen hebben plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan de Parallelweg en/of Wouwermanstraat, op of omstreeks 3 februari 2025 de (voornoemde) plaats van vorenbedoelde ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te 's-Gravenhage een Peugeot Partner met kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 6] met kracht weg te duwen;
4
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde 7] , agent bij de Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich met kracht los te rukken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft zich met betrekking tot het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal voor het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Primair tenlastegelegde: poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om aan te nemen dat de verdachte het opzet heeft gehad om [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) en [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) van het leven te beroven, dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door zijn handelen zouden komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair tenlastegelegde: poging tot zware mishandeling
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgt dat de verdachte bewust de politieagenten zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. Dat laat echter de mogelijkheid onverlet dat de verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verkeersdeelnemers zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een aanmerkelijke kans dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door het rijgedrag van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank stelt vast dat – door te vluchten voor de politie en in tegengestelde richting een smalle eenrichtingsweg in te rijden – een reële kans bestond dat een verkeersongeval werd veroorzaakt. De rechtbank overweegt voorts in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een (frontale) botsing tussen twee auto’s in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto’s. De verbalisanten hebben verklaard dat zij met een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur de bocht om gingen en de Houckgeeststraat inreden. Over de snelheid van de auto waar de verdachte in reed, zijn geen objectieve meetgegevens beschikbaar. Desalniettemin hebben de verbalisanten verklaard dat de verdachte met enorm hoge snelheid kwam aangereden en niet heeft geremd of uitgeweken. Deze bevindingen worden ondersteund door de foto’s van de auto’s na de botsing waarop te zien is dat de botsing een flinke impact heeft gehad. Uit de schade aan de auto’s leidt de rechtbank af dat de verdachte met meer dan geringe snelheid heeft gereden. Naar algemene ervaringsregels levert in die situatie een frontale botsing tussen twee auto’s de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Willens en wetens
Dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard blijkt uit het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met de gestolen auto op de vlucht is geslagen. Hierbij heeft hij meerdere verkeersongevallen veroorzaakt. Zo is de verdachte tegen de achterkant van de auto van [benadeelde 3] aangereden. Vervolgens is hij links van de middenberm, “spookrijdend”, de Wouwermanstraat ingereden. Daar kwam hij bijna frontaal in botsing met de auto van [benadeelde 4] (hierna: [benadeelde 4] ). [benadeelde 4] heeft nog geremd maar kon niet voorkomen dat verdachte toch nog tegen de linkervoorzijde van haar auto aanreed en de zijspiegel heeft doen afbreken. Deze aanrijdingen waren voor de verdachte geen aanleiding om zijn rijgedrag aan te passen. Hij is na de aanrijdingen immers doorgereden en is in weerwil van het inrijverbod linksaf de Houckgeeststraat ingeslagen, tegen de verplichte rijrichting in. Aan het einde van die smalle straat is hij frontaal tegen de politieauto aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, worden opgemaakt dat het rijgedrag van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm er veeleer op was gericht om koste wat kost te ontkomen aan de politie, ook indien dat betekende dat hij zichzelf en anderen daarmee in gevaar bracht.
Het standpunt van de raadsman dat de verdachte de politieauto pas op het laatste moment zag, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. De verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij de politieauto aan zag komen in de straat en heeft nimmer anders verklaard. Bovendien mag aangenomen worden dat op die februariavond rond 21:30 uur straatverlichting brandde en de politieauto de verlichting aan had. De rechtbank stelt daarmee vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte gezien moet hebben dat de politieauto de bocht om was gekomen. Daar komt bij dat de verdachte – door het eenrichtingsverkeer te negeren – ervan bewust moet zijn geweest dat er tegenliggers de hoek om zouden kunnen komen. Desondanks is hij met onverminderde snelheid naar het eind van de straat doorgereden en heeft hij niet tijdig geremd voor de politieauto. De rechtbank concludeert dan ook dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat het, bij gebrek aan contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens heeft aanvaard.
Conclusie
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 3 februari 2025 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een voertuig, met relatief hoge snelheid is ingereden op de auto waarin die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich bevonden, waardoor het voertuig waarin verdachte reed frontaal tegen het voertuig waarin voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zaten is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, als degene door wiens gedraging meerdere verkeersongevallen was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welke verkeersongevallen hebben plaatsgevonden in 's-Gravenhage op de Parallelweg en
deWouwermanstraat, op 3 februari 2025 de voornoemde plaats van vorenbedoelde ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] ) schade was toegebracht;
3
hij op 3 februari 2025 te 's-Gravenhage een Peugeot Partner met kenteken [kenteken] , die aan [benadeelde 6] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde 6] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 6] met kracht weg te duwen;
4
hij op 3 februari 2025 te 's-Gravenhage, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde 7] , agent bij de Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich met kracht los te rukken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van 20 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging heeft primair bepleit om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, waarbij het meerdere voorwaardelijk kan worden opgelegd met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht deze gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft onder invloed van verdovende middelen een auto gestolen, waarbij hij de eigenaar met kracht heeft weggeduwd. Vervolgens is hij weggereden met de auto en heeft meerdere gevaarlijke verkeerssituaties teweeggebracht. Hij heeft twee keer een aanrijding veroorzaakt, waarna hij is doorgereden. Uiteindelijk is de verdachte met de gestolen auto een straat met eenrichtingsverkeer ingereden, waarna een frontale botsing is ontstaan met een politieauto met daarin twee agenten. De verdachte probeerde desalniettemin alsnog te ontkomen en heeft zich verzet tegen zijn aanhouding. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld, het verlaten van een plaats ongeval en wederspannigheid.
De verdachte heeft zeer gevaarlijke verkeerssituaties gecreëerd, niet alleen voor de betrokken politieagenten, maar ook voor alle andere weggebruikers. De verdachte heeft daarmee de politie en de andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft de verdachte schade bij de slachtoffers veroorzaakt. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte zijn gedrag heeft gepleegd onder invloed van drugs en dat hij na de bijna frontale botsing met [benadeelde 4] zijn gedrag niet heeft gestaakt. De verdachte heeft daarbij zijn eigen belang om niet aangehouden te worden (telkens) voorop gesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanmerking is gekomen en dat hij ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd liep.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 juli 2025, waaruit volgt dat sprake is van een gemiddeld risico op recidive. De reclassering acht toezicht bij Reclassering Nederland geïndiceerd, gelet op het (risico van) middelengebruik bij de verdachte. Indien de verdachte geen inzicht krijgt in de gevolgen van zijn (vroegere) middelengebruik, kan hij terugvallen in strafbare feiten. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
De straffen
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde en de andere omstandigheden waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden onvoldoende tot uitdrukking komen in de door de officier van justitie gevorderde straf. Daarom zal de rechtbank een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenpassend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan
8 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Daarnaast acht de rechtbank voor de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden om recht te doen aan de aard en de ernst van deze feiten. De rechtbank zal daarom tevens een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenopleggen voor de duur van
20 maanden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen tot schadevergoeding
7.1.1
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.120,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.2
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.3
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] geconcludeerd dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk kan verklaren, vanwege het gebrek aan onderbouwing.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 6] primair betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, wegens onvoldoende onderbouwing en een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het bedrag betreffende de Peugeot Partner gematigd dient te worden, het bedrag betreffende de gereedschap afgewezen dan wel gematigd dient te worden en de gestelde inkomstenderving dient te worden afgewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vorderingen tot schadevergoeding gematigd dienen te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 6]
Gedeeltelijke toewijzing
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat geen gegevens bekend zijn over het jaartal van de auto, de kilometerstand en daarmee de afschrijving. Desondanks blijkt uit het procesdossier dat flinke schade is ontstaan aan de Peugeot Partner. Gelet hierop zal de rechtbank de schade vaststellen op € 1.000,00. De rechtbank heeft geen aanwijzing dat dit bedrag hoger is dan de waarde van de Peugeot voorafgaand aan de aanrijding.
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de betreffende schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 6] .
7.4.2
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
Gedeeltelijke toewijzing
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00.
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
7.4.3
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 2]
Gedeeltelijke toewijzing
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,00.
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 60a, 180, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 4:
wederspannigheid;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (107 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte ter zake de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
vordering tot schadevergoeding [benadeelde 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] deels toe tot een bedrag van € 1.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 6] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels toe tot een bedrag van € 1.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering tot schadevergoeding[benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] deels toe tot een bedrag van € 500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. L. Anemaet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2025.