ECLI:NL:RBDHA:2025:16367
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure betreffende artikel 12-procedure
Op 28 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg. Het verzoek was ingediend op 10 mei 2025 via het digitale loket van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar werd door de Afdeling doorgezonden naar de rechtbank omdat zij niet bevoegd was om het verzoek te behandelen. De rechtbank registreerde het verzoek onder zaaknummer SGR 25/4362 en heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen gegevens over zijn inkomen of vermogen heeft overgelegd, waardoor zijn beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Het griffierecht was inmiddels voldaan. Verzoeker stelde dat zijn verzoek gericht was tegen een besluit in het kader van een klachtenprocedure, waarbij hij door de president was doorverwezen naar de Ombudsman. Hij beweerde dat de president van het Gerechtshof hem zou tegenhouden in zijn klachtenprocedure, en dat de Ombudsman had aangegeven dat hij nooit meer een klacht mocht indienen tegen de politie of de rechtspraak.
De voorzieningenrechter oordeelde dat hij onbevoegd was om kennis te nemen van het verzoek, omdat de relevante bepalingen van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Er was geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, en er was geen connexiteit met een bezwaar of beroep aangetoond. De voorzieningenrechter verklaarde zich derhalve onbevoegd en besloot dat het griffierecht zou worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open.