ECLI:NL:RBDHA:2025:16357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
C/09/689019 / FA RK 25-5603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige partneralimentatie en beoordeling van behoeftigheid in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 een beschikking gegeven in een verzoek om voorlopige partneralimentatie. De vrouw, die tijdelijk in Brazilië verblijft, verzocht om een voorlopige alimentatie van € 4.306 per maand, met ingang van 24 juli 2025. De man, die de echtelijke woning heeft verlaten, voerde verweer en stelde dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2025 was de vrouw niet aanwezig, maar haar advocaat was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar behoeftigheid en dat de man al aanzienlijke lasten voor haar betaalt. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de man niet kan worden verplicht om te stoppen met het betalen van de lasten van de echtelijke woning. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen, met de opmerking dat de man voorlopig de kosten blijft betalen zoals hij deed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-5603
Zaaknummer: C/09/689019
Datum beschikking: 5 september 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 24 juli 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. de Roode te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Crans te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift.
Op 28 augustus 2025 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vrouw alsmede de man met zijn advocaat. De vrouw is niet verschenen wegens verblijf in Brazilië. Het voor de zitting gedane verzoek van de vrouw om online de mondelinge behandeling bij de mogen wonen, is afgewezen.
Van zowel de zijde van de man als de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 4.306,-- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 24 juli 2025, dan wel zodanig bedrag en zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht.
Gebleken is dat de vrouw op dit moment in Brazilië verblijft. De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw dat haar huidige verblijf in Brazilië tijdelijk is en dat op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie Nederlands recht van toepassing is. De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in april 2024 de echtelijke woning heeft verlaten. De vrouw is daar blijven wonen, samen met de volwassen kinderen van partijen van wie er één een eigen kind heeft.
De man heeft gesteld dat hij, naast de huur voor de vrouw ook de premie voor de zorgverzekering, de tandartskosten, de wegenbelasting, de autoverzekering, telefoon- en internetkosten, energie, water, gemeentelijke belastingen, de WA-verzekering en het sportabonnement van de vrouw betaalt. Daarnaast heeft hij de vrouw een gezinsauto ter beschikking gesteld, nadat haar auto was gestolen en betaalt hij de kosten daarvoor. Tot eind 2024 betaalde hij ook de boodschappen, vakanties van de vrouw naar Brazilië en Thailand en de advocaatkosten van de vrouw. De vrouw heeft dit alles niet weersproken.
De vrouw verblijft op dit moment – volgens haar: tijdelijk – in Brazilië waar zij kan beschikken over inkomsten uit de verhuur van een loods. Volgens eigen zeggen houdt de vrouw hier ongeveer € 300,-- per maand aan over.
De man heeft onweersproken gesteld dat hij in december 2024 ontdekte dat de vrouw eigen bankrekeningen had geopend, waar zij via de rekeningen van de kinderen bedragen afkomstig van de rekening van de man, naartoe overboekte. Hij is toen gestopt met het betalen van de hiervoor genoemde kosten van de vrouw.
Volgens de man kan de vrouw in ieder geval deels in haar eigen inkomen voorzien, en werkt zij ook in Brazilië als manager van een boetiekhotel. De vrouw weerspreekt dat en voert aan dat partijen een traditioneel huwelijk hebben gehad en zij door de echtscheiding emotioneel niet in staat is om te werken.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om haar
behoefte en behoeftigheid nader te onderbouwen.
De berekening van de vrouw, die haar behoefte berekent op basis van de hofnorm, is in dat kader onvoldoende. Die berekening is immers gebaseerd op de situatie zoals deze was in 2023, in welk jaar de man zichzelf dividend heeft uitgekeerd. Uit de (concept) jaarstukken over 2024 en 2025 blijkt dat daarvan geen sprake meer is en kan zijn. De behoefte van de vrouw wordt niet uitsluitend bepaald op basis van één jaar waarin het inkomen aanzienlijk hoger was gelegen dan de jaren ervoor en erna.
De vrouw heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat zij naast hetgeen de man reeds voor haar betaalt en zij zelf aan vermogen/inkomsten heeft en kan verkrijgen, nog behoefte heeft aan partneralimentatie. Voor zover de vrouw niet daadwerkelijk inkomsten uit werkzaamheden verkrijgt, is niet gesteld of gebleken dat zij niet in een minimuminkomen voor zichzelf kan voorzien. Partijen zijn al meer dan een jaar uit elkaar, de kinderen zijn ruimschoots volwassen (23 en 26) en de vrouw is 57 jaar. Niet is gebleken dat de vrouw niet in staat is om te werken of dat zij tevergeefs pogingen daartoe heeft ondernomen.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat in de huidige situatie, waarin de vrouw geen inzicht geeft in haar inkomsten en daadwerkelijke verblijf (het ene moment stelt zij naar Brazilië te verhuizen, maar vervolgens blijft zij ingeschreven staan op het adres van de echtelijke woning en stelt zij daar weer naartoe terug te willen keren), en de echtscheiding en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan nog niet zijn afgewikkeld, van de man niet kan worden gevraagd om te stoppen met het betalen van de lasten van de echtelijke woning. De man is jegens derden immers zelf ook gehouden om deze lasten te betalen, en de vrouw geeft geen zekerheid dat zij deze lasten dan ook op zich zal nemen of dat zij meewerkt met een spoedige verkoop van de woning.
De rechtbank wijst het verzoek op grond van het vorenstaande af. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de man voorlopig wel de kosten blijft betalen zoals hij deed.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2025.