ECLI:NL:RBDHA:2025:16322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
NL24.52258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 30 september 2024, het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit bekend te maken. Eiseres heeft op 31 december 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen en definitief goedgekeurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat, gezien de eerdere uitspraak en de verstreken tijd, verweerder een nieuwe beslistermijn van twee weken moet krijgen om alsnog een besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200 per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 29 augustus 2025 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij [referent]).
Bij uitspraak van 30 september 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten tot nader onderzoek en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt (ECLI:NL:RBDHA:2024:15801).
Op 31 december 2024 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [2] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In haar uitspraak van 30 september 2024, bekendgemaakt op 1 oktober 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten tot nader onderzoek en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
4. Eiseres heeft het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 31 december 2024. Op dat moment was de rechterlijke dwangsom nog niet volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd. [3] Verweerder heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, aan eiseres een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1684 en de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4865.