ECLI:NL:RBDHA:2025:16282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
AWB 24/1348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf van een minderjarige vreemdeling met betrekking tot hechte persoonlijke banden en onaanvaardbare toekomst

Deze uitspraak betreft de aanvraag van [eiseres] voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, ingediend op 14 juni 2022 door haar (stief-)oma, [naam 1]. De aanvraag is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die oordeelde dat [eiseres] geen onaanvaardbare toekomst heeft op Saint Vincent en de Grenadines. [naam 1] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij aanvoert dat er wel sprake is van hechte persoonlijke banden en dat de afwijzing onterecht is. De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid met betrekking tot de vraag of er sprake is van hechte persoonlijke banden. De rechtbank stelt vast dat, hoewel de minister terecht concludeert dat [eiseres] geen onaanvaardbare toekomst heeft, de beoordeling van de persoonlijke banden niet goed is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de minister om [naam 1] en [naam 2] te horen en hen de gelegenheid te geven om bewijsstukken over te leggen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van [eiseres] zwaar wegen en dat de minister een nieuw besluit moet nemen waarin alle relevante feiten en omstandigheden worden meegenomen. De uitspraak is gedaan op 3 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/1348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, hierna: [eiseres]

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: [naam 1]),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag die op 14 juni 2022 voor [eiseres] is gedaan. Dat is een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1])’. [naam 1] is de (stief-)oma van [eiseres]. Zij wil graag dat [eiseres] in Nederland bij haar en haar partner, [naam 2] (hierna: [naam 2]), mag wonen. [naam 2] is de opa van [eiseres]. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. [naam 1] heeft namens [eiseres] beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat zij het niet eens is met de afwijzing van de aanvraag. [naam 1] heeft een aantal beroepsgronden aangevoerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht vindt dat [eiseres] geen onaanvaardbare toekomst op Saint Vincent en de Grenadines heeft, maar dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid wat betreft de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden. [naam 1] krijgt op dat punt dus gelijk. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Op 14 juni 2022 is er voor [eiseres] een aanvraag ingediend voor een mvv in de procedure Toegang en Verblijf. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 november 2022 afgewezen. [naam 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar op 2 januari 2024 ongegrond verklaard en bleef dus bij de afwijzing van de aanvraag.
4. [naam 1] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 2 januari 2024. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1], [naam 2] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
6. [eiseres] is op 21 december 2019 geboren op Saint Vincent en de Grenadines. Zij heeft de Vincentiaanse nationaliteit, net als [naam 2]. [naam 2] heeft met ingang van 9 maart 2024 in Nederland verblijfsrecht als familie- of gezinslid bij [naam 1]. [naam 1] heeft de Nederlandse nationaliteit.
7. Op 29 april 2022 zijn [naam 1] en [naam 2] door de rechtbank op Saint Vincent en de Grenadines benoemd tot wettelijk vertegenwoordigers van [eiseres]. Zij willen [eiseres] in hun gezin opnemen om haar een betere toekomst te geven dan op Saint Vincent en de Grenadines. De biologische ouders van [eiseres] hebben hier toestemming voor gegeven.
Het bestreden besluit
8. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat er voor [eiseres] sprake is van een onaanvaardbare toekomst op Saint Vincent en de Grenadines. Dat is volgens artikel 3.28, eerst lid onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vereist.
9. Er is volgens verweerder ook geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dat moet worden beschermd. Verweerder neemt geen familie- of gezinsleven aan, omdat volgens hem niet is gebleken van hechte persoonlijke banden. En als die hechte persoonlijke banden er wel zouden zijn en dus familie- of gezinsleven moet worden aangenomen, vindt verweerder dat de belangenafweging in het nadeel van [eiseres] uitvalt.
De beroepsgronden
10. [naam 1] voert, kort gezegd, aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zij vindt dat [eiseres] wel een onaanvaardbare toekomst heeft op Saint Vincent en de Grenadines. Daarnaast is sprake van familieleven in Nederland tussen [naam 1], [naam 2] en [eiseres].
Het wettelijk kader
11. Het wettelijk kader is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De beoordeling van de beroepsgronden
Onaanvaardbare toekomst
12. De rechtbank moet als eerste beoordelen of zij verweerder kan volgen in het standpunt dat [eiseres] geen onaanvaardbare toekomst heeft op Saint Vincent en de Grenadines. Daarbij mag de rechtbank niet haar eigen oordeel in de plaats stellen van verweerder; verweerder heeft beoordelingsruimte. Verweerder heeft beleid gemaakt waarin staat dat geen aanvaardbare toekomst voor een kind in het land van herkomst is weggelegd, als sprake is van zodanige omstandigheden dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten – dus familie - kan worden verzorgd.
13. De rechtbank begrijpt goed dat [naam 1] en [naam 2] willen dat [eiseres] in Nederland kan opgroeien en dat zij haar een goede toekomst willen bieden. Om aan de voorwaarden voor een mvv te voldoen, moet zijn gebleken dat [eiseres] op Saint Vincent en de Grenadines een onaanvaardbare toekomst heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het beleid, goed heeft uitgelegd dat [eiseres] geen onaanvaardbare toekomst heeft op Saint Vincent en de Grenadines. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
14. [eiseres] heeft in ieder geval tot zij 21 maanden oud was op Saint Vincent en de Grenadines gewoond. Zij woonde daar met onder meer met haar biologische moeder, grootouders van moederskant, oom en tante. De biologische moeder van [eiseres] heeft, al dan niet met hulp van familieleden, eerder voor [eiseres] gezorgd. Er is niet met stukken onderbouwd dat zij en/of de biologische vader van [eiseres] dit niet meer kunnen. [naam 1] en [naam 2] hebben wel uitgelegd dat de biologische ouders van [eiseres] (medische) problemen hebben, namelijk dat de biologische moeder van [eiseres] kampt met een drankprobleem en dat haar biologische vader arbeidsongeschikt is en zelf hulp nodig heeft, maar verweerder heeft kunnen betrekken dat de biologische ouders van [eiseres] kunnen worden geholpen door de aanwezige familie of door een professionele instantie. Er is niet gebleken dat het contact met de naaste familie al jarenlang zo slecht is dat zij niet kunnen of willen helpen. Verweerder heeft verder goed uitgelegd dat de omstandigheid dat de biologische ouders van [eiseres] weinig geld hebben en niet goed met geld kunnen omgaan, economische redenen zijn. Dat [eiseres] op Saint Vincent en de Grenadines in minder goede omstandigheden zal opgroeien dan in Nederland betekent niet dat [eiseres] daarom een onaanvaardbare toekomst heeft. Haar situatie is namelijk niet anders dan die van andere kinderen op het eiland. Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat [naam 1] en [naam 2] (vanuit Nederland) morele en financiële steun kunnen (blijven) bieden. Verweerder heeft verder betrokken dat het een ernstige situatie is dat er in april 2021 een vulkaanuitbarsting heeft plaatsgevonden op Saint Vincent en de Grenadines en dat dit het leven daar nog moeilijker heeft gemaakt. De situatie van [eiseres] is hierin echter niet anders dan die van andere kinderen die zijn getroffen door de vulkaanuitbarsting. Dit betekent daarom niet dat verweerder moet vinden dat [eiseres] hierdoor een onaanvaardbare toekomst heeft op Saint Vincent en de Grenadines.
Artikel 8 van het EVRM
15. Verweerder heeft verder moeten beoordelen of er sprake is van familie- of gezinsleven met [eiseres] als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er moet dan in dit geval sprake zijn van hechte persoonlijke banden. [naam 1] en [naam 2] hebben in dat kader ter zitting toegelicht dat zij altijd (enorm) betrokken zijn geweest bij [eiseres]. Zo heeft [naam 2] in Saint Vincent en de Grenadines zich al vaak over [eiseres] ontfermd gezien de situatie waarin zij verkeerde, zijn [naam 2] en [naam 1] door de rechter op Saint Vincent en de Grenadines sinds 29 april 2022 met de voogdij over [eiseres] belast, hebben zij zorg gedragen voor haar financiële en materiële ondersteuning en – indien [naam 2] niet ter plaatse was – hebben zij vanaf afstand veel contact gehouden. Bovendien verblijft [eiseres] sinds enkele jaren volledig bij [naam 2] (en [naam 1]) en dragen zij sindsdien de zorg voor haar opvoeding en ondersteuning. Zij wonen samen en vervullen de ouderrol.
16. Of sprake is van hechte persoonlijke banden moet altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank vindt dat verweerder het bestreden besluit wat betreft de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden niet zorgvuldig heeft voorbereid. In het besluit van 10 november 2022 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van gezinsleven, omdat [eiseres] toen nog op Saint Vincent en de Grenadines woonde. De rechtbank begrijpt dat verweerder daarom toen niet aan [naam 1] heeft gevraagd om met stukken te onderbouwen dat sprake is van hechte persoonlijke banden. In het bestreden besluit heeft verweerder zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is hier echter niet over gesproken. Er is toen namelijk alleen maar gesproken over de vraag of [eiseres] op Saint Vincent en de Grenadines een onaanvaardbare toekomst heeft. De rechtbank begrijpt dat het daarom voor [naam 1] niet duidelijk was dat zij (ook) met stukken moest onderbouwen dat sprake is van hechte persoonlijke banden met [eiseres]. Verweerder wijst er weliswaar terecht op dat het in eerste instantie aan [naam 1] is om de aanvraag te onderbouwen, maar nu er in het primaire besluit niet is ingegaan op de vraag of er hechte persoonlijke banden zijn, hier tijdens de hoorzitting in bezwaar niet over is gesproken en [naam 1] geen bijstand had van een advocaat, vindt de rechtbank dat verweerder [naam 1] niet genoeg duidelijk heeft gemaakt dat de hechte persoonlijke banden zouden worden beoordeeld en deze moeten worden onderbouwd.
17. Nu deze toelichting en onderbouwing ontbraken, heeft verweerder ook niet goed kunnen beoordelen hoe hecht de banden zijn. De hechtheid van de banden speelt ook een rol in de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt voor het geval er wel familie- en gezinsleven zou worden aangenomen. In die belangenafweging is echter van belang of sprake is van gezinsleven, hoe sterk de onderlinge band is en wat het voor die band betekent als verblijf in Nederland niet wordt toegestaan. Verweerder heeft dit dus ook niet goed kunnen beoordelen als niet de gelegenheid is geboden om hierover te vertellen en dit toe te lichten met stukken. Het was dus ook voor de belangenafweging van belang dat [naam 1] wist dat zij hierover moest vertellen en dit met stukken moest onderbouwen.
18. Omdat verweerder [naam 1] niet (duidelijk) genoeg in de gelegenheid heeft gesteld om de banden met [eiseres] toe te lichten en te onderbouwen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft gevraagd of de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand wil laten, maar de rechtbank doet dit niet. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat [naam 1] en [naam 2] in de gelegenheid worden gesteld om te vertellen over de banden met [eiseres] en deze banden te onderbouwen, en om aan te geven waarom de belangen van [eiseres] zo zwaar wegen dat ze echt in Nederland zou moeten blijven. De rechtbank vindt dat verweerder [naam 1] en [naam 2] over die hechte persoonlijke banden en die belangenafweging moet horen. De rechtbank heeft hiervoor al uitgelegd dat verweerder nu geen goede belangenafweging heeft kunnen maken.
19. Verweerder zal dus [naam 1] en [naam 2] moeten horen en hen in de gelegenheid moeten stellen om stukken te overleggen. Vervolgens zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen, waarin hij (ook) ingaat op de huidige situatie. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht, vindt de rechtbank dat verweerder in het nieuwe besluit niet alleen moet kijken naar de banden tussen [eiseres] en [naam 1]. Bij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM moet namelijk worden gekeken naar alle relevante feiten en omstandigheden. Dit staat ook zo in Werkinstructie 2020/16 [1] over de toepassing van artikel 8 van het EVRM. Hoewel de aanvraag alleen door [naam 1] is ingediend, woont [eiseres] nu bij [naam 1] en [naam 2]. Zij zorgen samen voor [eiseres] en voeden haar samen op. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat verweerder naar de banden tussen [eiseres], [naam 1] én [naam 2] kijkt.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder zich hierin op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder zal [naam 1] en [naam 2] moeten horen en hen de gelegenheid moeten geven om stukken te overleggen. Vervolgens moet verweerder een nieuw besluit nemen.
21. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door [naam 1] betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder zich hierin op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 187,- aan griffierechten aan [naam 1].
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
De vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
22. Het beleid met betrekking tot de vraag wanneer voor een kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, is neergelegd in paragraaf B7/3.7.1.1. van de Vc. Deze paragraaf luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatste als normaal zijn te beschouwen’.

Voetnoten

1.Te vinden op