Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2025 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
de minister van Asiel en Migratie, de minister
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling
- in het proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2024 is vermeld dat eiser de toegang tot het Schengengrondgebied wordt geweigerd op grond van de Schengengrenscode omdat eiser als ongewenst vreemdeling staat gesignaleerd;
- in het primaire besluit, het M18 formulier, van 3 december 2024 is vermeld dat eiser op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, van de Vw en artikel 8.8 van het Vb de toegang tot Nederland wordt geweigerd omdat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, hetgeen blijkt uit het feit dat: “Betrokkene had een OA open staan met een hechtenis van 105 dagen resterend”;
- in het bestreden besluit van 24 februari 2025 is vermeld dat is besloten dat eiser geen toegang krijgt tot het Schengengebied en dat hij Nederland en het Schengengebied direct moet verlaten na het uitzitten van de strafrechtelijke detentie. Volgens het bestreden besluit vormt het proces-verbaal een onderbouwing en motivering van de toegangsweigering, maar is in het proces-verbaal per abuis verwezen naar de Schengengrenscode. Volgens het bestreden besluit vormt de nationale wetgeving (artikel 3, eerste lid, onder d, Vw, artikel 2.9 Vb en artikel 8.8 Vb) de grondslag;
- de minister heeft in het verweerschrift vervolgens aangegeven dat eiser de toegang tot Nederland terecht is geweigerd, omdat hij een gevaar voor de nationale openbare orde vormt. De signalering in E&S vormt de grondslag voor de grensweigering. In het verweerschrift is vermeld dat de artikelen 8.7 en 8.8 van het Vb niet van toepassing zijn, omdat eiser beschikt over een afhankelijke (afgeleide) verblijfstitel van een [naam 2] staatsburger;
- tijdens de zitting is toegelicht dat de toegangsweigering alleen Nederland betreft. Verder is tijdens de zitting uitgebreid gesproken over de wettelijke grondslag waarbij uiteindelijk is gesteld dat artikel 8.8 van het Vb primair de grondslag vormt van het bestreden besluit. Eiser valt onder de categorieën van artikel 8.7 van het Vb omdat hij een familielid van een burger is met de Nederlandse nationaliteit, die zich in [land] bevindt. De signalering in E&S vormt de bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 8.8, tweede lid, van het Vb. Subsidiair zou artikel 2.9 van het Vb volgens de minister van toepassing zijn.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.