ECLI:NL:RBDHA:2025:16203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
NL25.33969 en NL25.36690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, welke op 8 juli 2025 door de minister was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres niet voldoende had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van haar verblijf en de terugreis. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister in het bestreden besluit de afwijzingsgrond dat eiseres het doel van haar verblijf onvoldoende had aangetoond, had laten vallen, maar dat de grond van onvoldoende middelen van bestaan bleef staan. Eiseres voerde aan dat haar situatie niet was veranderd ten opzichte van een eerdere visumaanvraag in 2024, die wel was goedgekeurd. De voorzieningenrechter heeft de verklaringen van de referent, de echtgenoot van eiseres, in overweging genomen en geconcludeerd dat eiseres voldoende middelen van bestaan heeft aangetoond. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen het visum zo spoedig mogelijk te verlenen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het niet meer nodig was. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.33969 en NL25.36690
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], eiseres/verzoekster (gemachtigde: mr. M.C. de Jong),

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 8 juli 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Op 5 augustus 2025 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit).
1.4.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening nu geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (referent), [naam 2] (nicht), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter na behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, als hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Partijen zijn voor de zitting op deze mogelijkheid gewezen en de voorzieningenrechter heeft die op de zitting met partijen besproken. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat in dit geval aanleiding
bestaat om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
3.1.
Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989. Zij heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd, omdat zij met haar kinderen vakantie in Nederland wil vieren bij haar echtgenoot en omdat zij naar de bruiloft van haar nichtje wil op 23 augustus 2025. Haar echtgenoot en tevens referent, [naam 1], heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft in Nederland. Ook de vier kinderen van eiseres hebben de Nederlandse nationaliteit. De kinderen zijn in afwachting van het visum voor eiseres samen met referent naar Nederland gereisd.
3.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar eiseres met zekerheid zal worden toegelaten.
3.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzingsgrond dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond, laten vallen. Aan eiseres wordt nog tegengeworpen dat zij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf
en voor de heen- en terugreis. Het inkomen van garantsteller (referent) ligt onder het daartoe geldende minimumbedrag.
Beoordeling
4. Eiseres voert aan dat er in 2024 wel een visum aan haar is verleend, terwijl haar situatie nu niet verschilt van vorig jaar. Zij beschikt nu zelfs over meer middelen van bestaan. Er is destijds niet aan haar tegengeworpen dat ze niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en toen kon de herkomst van het bedrag ook niet enkel door het bankafschrift worden vastgesteld. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt bankafschriften van dit jaar en vorig jaar overgelegd en vraagt zich af waarom het bankafschrift van vorig jaar wel voldoende was en nu niet. Ook het inkomen van referent/garantsteller is hetzelfde als in 2024. Destijds werd ook niet aan eiseres tegengeworpen dat het inkomen van de garantsteller lager is dan de inkomensnorm volgens de Wet minimum loon. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Verder valt volgens eiseres niet in te zien waarom het saldo op de rekening van referent/garantsteller, dat € 4.695,36 bedraagt, onvoldoende is om de kosten van het bezoek van eiseres te bekostigen, aangezien het minimum daarvoor € 2.365,- bedraagt.
4.1.
Het standpunt van verweerder dat elke aanvraag op haar eigen merites moet worden beoordeeld en een vreemdeling te allen tijde aan alle voorwaarden voor een visumafgifte moet voldoen, is op zichzelf juist. In dit geval is echter specifiek aangevoerd dat aan eiseres vorig jaar in een vergelijkbare situatie wel een visum is verleend, terwijl zij toen zelfs over minder middelen van bestaan beschikte. Ter zitting heeft referent nog een verklaring gegeven voor de bedragen op de bankafschriften van eiseres en referent. Op het bankafschrift van eiseres is te zien dat de kinderbijslag en het kindgebondenbudget op haar rekening worden gestort. Referent verwijst in dit verband naar het overgelegde
betalingsoverzicht van de SVB met betrekking tot de betaling van 1 juli 2025. Verder krijgt eiseres ook financiële steun van referent. Referent heeft toegelicht dat eiseres ook een deel van dat bedrag contant spaart. Dat is ook hoe zij aan het spaargeld van € 4000,- komt. Zij heeft het spaargeld vorig jaar niet omgewisseld ten behoeve van haar reis naar en verblijf in Nederland, omdat dat toen niet nodig was. Dat heeft zij nu, na de afwijzing bij het primaire besluit, wel gedaan om aan te tonen dat ze wel over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daarnaast valt op het bankafschrift van referent te zien dat hij ook over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ook hij heeft, zo verklaart hij ter zitting, een eerder opgenomen bedrag van € 1800,-, dat als spaargeld bedoeld is, teruggestort om dit aan te tonen toen het visum tegen zijn verwachting in geweigerd werd. Verweerder heeft ter zitting enkel herhaald wat in het bestreden besluit staat en is niet althans niet afdoende inhoudelijk ingegaan op de verklaringen van referent ter zitting. De voorzieningenrechter vindt de verklaringen van referent in het licht van de overgelegde stukken en de voorgeschiedenis van deze procedure niet onaannemelijk. De beroepsgrond slaagt.
4.2.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel
.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij over voldoende middelen beschikt voor haar verblijf in Nederland en haar heen- en terugreis van en naar Marokko. Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen dat eiseres in Nederland bij haar echtgenoot kan verblijven. Nu verweerder verder geen andere afwijzingsgronden aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is nu nog slechts een besluit mogelijk, namelijk het inwilligen van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de voorzieningenrechter daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en verweerder op te dragen het door eiseres gevraagde visum zo spoedig mogelijk aan haar te verlenen.
5. Gelet op het voorgaande is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 3.368,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht (in de zaken NL25.33969 en NL25.36690) van € 388,- aan haar vergoeden (op grond van artikel 8:74 van de Awb).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit, draagt verweerder op het door eiseres aangevraagde visum te verlenen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 388,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.368,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.