ECLI:NL:RBDHA:2025:16198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
NL25.39245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

Op 21 juli 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 26 augustus 2025 het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I.M. Zuidhoek, en de gemachtigde van de minister, mr. N. Mikolajczyk. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen, aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser had aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling kon worden toegepast. Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen gedaan en is meerdere keren met onbekende bestemming vertrokken, wat het risico op onttrekking aan het toezicht vergroot.

De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en dat de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. Op 21 juli 2025 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van deze bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dit beroep.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel, namelijk een meldplicht. Eiser zal zich hieraan houden omdat hij heeft laten zien dat hij dit in Ter Apel, waar hij zichzelf gemeld heeft en waar hij rechtmatig verbleef in het kader van zijn asielprocedure, ook heeft gedaan. Als hij zich aan het toezicht had willen onttrekken, had hij dit al eerder kunnen doen, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende, maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser zich in het kader van zijn asielaanvraag heeft gemeld in Ter Apel en daar, gedurende zijn asielprocedure heeft verbleven, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Daarbij heeft de minister terecht gewezen op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en waaruit het risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Ook heeft de minister terecht van belang geacht dat eiser al meerdere asielaanvragen heeft gedaan en ook al meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken. Bovendien heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de maatregel aangegeven dat hij niet terug wil naar Marokko, hetgeen hij heeft herhaald in het vertrekgesprek van 19 augustus 2025. Daarmee heeft de minister voldoende gemotiveerd dat met een lichter middel dan inbewaringstelling niet kon worden volstaan.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.