ECLI:NL:RBDHA:2025:16180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
31 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.30782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 13 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 9 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. Eiser stelt dat hij in Colombia is bedreigd door de criminele bende Trescientos en vreest voor afpersing en geweld bij terugkeer. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank concludeert dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt, omdat eiser niet kan aantonen dat de bende als actor van vervolging optreedt en dat de Colombiaanse autoriteiten bescherming kunnen bieden. De rechtbank wijst het beroep af en handhaaft het terugkeerbesluit, omdat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft aangetoond en er geen reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Colombia is aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30782

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 13 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.3
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Ankersmit als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Eiser is in 2023 uit Colombia naar Nederland gereisd en heeft hier asiel aangevraagd. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in september 2022 en januari 2023 benaderd, bedreigd en afgeperst is door mannen van de criminele bende Trescientos. Eiser heeft hiertegen aangifte gedaan bij de autoriteiten en vreest bij terugkeer naar Colombia opnieuw voor afpersing en dodelijk geweld van deze bende.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met een criminele bende.
3.1
Beide elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht.
3.2
De asielaanvraag is door verweerder afgewezen als ongegrond, omdat gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Colombia niet aannemelijk is gemaakt door eiser.
3.3
Verweerder acht gegronde vrees voor vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag niet aannemelijk, omdat het asielmotief van eiser niet te herleiden is tot één van de gronden voor vervolging, namelijk ras, godsdienst, politieke overtuiging of het behoren tot een sociale groep. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de criminele bende Trescientos als actor van vervolging optreedt. Verweerder heeft op dit punt aan eiser tegengeworpen dat hij niet weet waar deze bende precies actief is en dat van een band tussen deze bende en de Colombiaanse autoriteiten niet is gebleken.
3.4
Een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM [1] wordt ook niet aannemelijk geacht. Verweerder heeft hierin tegengeworpen dat eiser geen duidelijke verklaringen heeft gegeven waarom de bendeleden precies naar hem op zoek waren en dat de vrees voor de misdaden van deze bende, namelijk moord, roof en chantage, gebaseerd is op vermoedens van derden. Ook tegengeworpen is dat eiser bescherming kan inroepen bij de Colombiaanse autoriteiten voor dergelijk bendegeweld, hetgeen ook blijkt uit de twee aangiftes die hij gedaan heeft. Dat eiser de afhandeling van deze aangiftes niet heeft afgewacht en niet weet wat de status van deze twee aangiftes momenteel is, komt voor zijn eigen rekening en risico. Niet gebleken is dat de Colombiaanse autoriteiten geen bescherming aan eiser kunnen bieden tegen bendegeweld [2] . Daarnaast is aan eiser ook een binnenlands vestigingsalternatief [3] tegengeworpen, nu eiser verklaard heeft dat hij veilig heeft kunnen verblijven in Bogota en niet gebleken is dat eiser daar heeft te vrezen gehad voor de criminele bende Trescientos.
3.5
Vanwege het ontbreken van zwaarwegendheid heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond en een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken, gericht op vertrek naar Colombia, aan eiser uitgereikt.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens het met bestreden besluit en voert daartoe in beroep de volgende beroepsgronden aan.
4.1
Ten aanzien van het vluchtelingschap stelt eiser dat hij vreest voor herhaling van het geweld en de geloofwaardig geachte problemen met de criminele bende. Eiser ziet niet in waarom een verband tussen deze bende en de Colombiaanse autoriteiten relevant is voor het zijn van actor van vervolging. Duidelijk is dat de autoriteiten niet in staat zijn om burgers daadwerkelijk en daadkrachtig te beschermen tegen het bendegeweld en om die reden is er volgens eiser wel degelijk sprake van gegronde vrees voor vervolging.
4.2
Ten aanzien van de ernstige schade heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet met informatie komt waaruit blijkt dat hij geen bescherming van de autoriteiten kan krijgen. Eiser heeft hiertoe in beroep namelijk op passages uit het meest recente Algemeen Ambtsbericht Colombia [4] gewezen. Daarnaast is van voortgang van de behandeling van zijn aangiftes niet gebleken. Eiser verwijst daarvoor naar een aantal (onvertaalde) documenten die hij in beroep heeft ingebracht. Ook is verweerder niet ingegaan op de stelling dat eiser te maken had met negatieve aandacht van deze bende en dat het ook in Bogota onmogelijk is om je aan de aandacht van deze bende te onttrekken. Het verblijf van eiser in Bogata was daarbij slechts tijdelijk en eiser heeft al zijn dagelijkse activiteiten met voorzichtigheid moeten doen, omdat bescherming tegen het bendegeweld niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook ten onrechte een binnenlands vestigingsalternatief en bescherming door de autoriteiten aan eiser tegengeworpen.
4.3
Omdat eiser tijdens het verblijf in het asielzoekerscentrum gewend geraakt is aan het leven in Nederland en hij graag zijn activiteiten hier wenst voor te zetten, doet hij een beroep op de ambtshalve bevoegdheid van verweerder voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier.
4.4
Gelet op het gevaar waarvoor eiser vreest in Colombia is ook ten onrechte een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd.
5. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van eiser en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Vluchtelingschap
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft verweerder mogen tegenwerpen dat niet gebleken is dat eiser te vrezen heeft vanwege zijn ras, godsdienst, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij niet weet of en waarom de bende het specifiek op hem gemunt had. Reeds hierom heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat geen gronden voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag aannemelijk zijn. Om deze reden wordt in dit kader niet toegekomen aan de vraag of de autoriteiten bescherming kunnen bieden en aan de vraag of een verband tussen de bende en de Colombiaanse autoriteiten is. De beroepsgronden slagen niet.
Reëel risico op ernstige schade
8. De rechtbank is van oordeel dat een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer van eiser naar Colombia niet aannemelijk is gemaakt.
8.1
Niet gebleken is dat de Colombiaanse autoriteiten (desgevraagd) geen bescherming kunnen bieden aan slachtoffers van bendegeweld, zoals eiser, of daartoe onwelwillend zijn. De verwijzingen naar het meest recente Algemeen Ambtsbericht Colombia maken dit oordeel niet anders. Hierin staat weliswaar dat de Colombiaanse staat niet in staat is om alle personen bescherming te bieden, maar hierin staat ook dat individuele beschermingsmaatregelen mogelijk zijn en daadwerkelijk worden aangeboden. Daarbij blijkt uit het Ambtsbericht ook dat bescherming in stedelijk gebied, zoals Bogota en Palmira waar eiser heeft verbleven, beter mogelijk is dan in rurale gebieden. Verweerder heeft gelet op het voorgaande dan ook mogen tegenwerpen dat eiser primair bescherming kan krijgen van de autoriteiten in zijn voormalige woonplaats Palmira. Eiser heeft niet met bronnen of andere overtuigende argumenten onderbouwd dat hiervan niet kan worden uitgegaan en dat reeds bij voorbaat zou moeten worden aangenomen dat er in zijn geval geen bescherming wordt geboden en dat hij vergeefs om bescherming heeft verzocht.
8.2
Ook heeft verweerder subsidiair Bogota als vestigingsalternatief aan eiser mogen tegenwerpen. In deze conclusie heeft verweerder mogen betrekken dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bende Trescientos ook in Bogota actief is en dat eiser verklaard heeft dat hij in Bogota zonder problemen heeft kunnen verblijven.
8.3.
Dat de overheid geen bescherming tegen bendegeweld kan of wil bieden - hetzij in Bogota, hetzij in Palmira – is, zoals hiervoor ook al is overwogen, niet aannemelijk gemaakt met de verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht. Verweerder heeft bij zijn beoordeling bovendien mogen betrekken dat eiser aangiftes heeft gedaan van het bendegeweld, maar zonder de resultaten daarvan af te wachten uit Colombia is vertrokken. De in beroep overgelegde documenten over de voortgang van de aangiftes, wat daar verder ook van zij, maken het oordeel hier niet anders, nu deze documenten niet van een vertaling zijn voorzien en ook los daarvan geen inzicht bieden in het niet willen of kunnen bieden van bescherming door de Colombiaanse autoriteiten. De beroepsgronden slagen niet.
Ambtshalve reguliere toets
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de beroepsgrond van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om over te gaan tot ambtshalve verlening van een regulier verblijfsvergunning, al dan niet op grond van het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM of humanitaire redenen. De enkele stelling van eiser dat hij door activiteiten in het asielzoekerscentrum gewend is geraakt aan het leven in Nederland is daartoe terecht als onvoldoende onderbouwing aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
10. Gelet ook op wat hiervoor is overwogen, geeft wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder geen terugkeerbesluit mocht opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag op terechte gronden heeft afgewezen. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie ook paragraaf C7/10.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Op grond van artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en paragraaf C2/3.4 van de Vc.
4.Algemeen Ambtsbericht Colombia van 27 juni 2024, pagina 56 t/m 59.