ECLI:NL:RBDHA:2025:1610
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 6 december 2024 had besloten de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen. Dit besluit was genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL24.48914) die betrekking heeft op het beroep van verzoeker. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.