ECLI:NL:RBDHA:2025:16094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38924, NL25.38929, NL25.38939, NL25.38943 en NL25.38948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en schadevergoeding in het kader van Dublin-overdracht

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vreemdelingenbewaring van een gezin dat onder de Dublin-verordening valt. De eisers, bestaande uit een gezin met Azerbeidzjaanse nationaliteit, waren op 15 augustus 2025 in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 20 augustus 2025 is opgeheven, omdat de eisers waren overgedragen aan de autoriteiten van Finland. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. Eisers hadden niet aangetoond dat de inhoud van het proces-verbaal van het gehoor onjuist of onvolledig was. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig waren geweest. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.38924, NL25.38929, NL25.38939, NL25.38943 en NL25.38948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser I

[eiseres 1], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres I
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 3] , eiseres II
[eiseres 3], V-nummer: [V-nummer 4] eiseres III
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 5] , eiser II,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 15 augustus 2025 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 augustus 2025 de maatregelen van bewaring opgeheven, omdat eisers zijn overgedragen aan de autoriteiten van Finland.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1987, [datum 2] 1992, [datum 3] 2018, [datum 4] 2020 en [datum 5] 2022. Allen stellen de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben. Eiser I en eiseres I zijn de ouders van eiseres II, eiseres III en eiser II.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Zorgvuldigheid proces-verbaal
3. Eisers voeren aan dat hun dossiers onzorgvuldigheden bevatten. Het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is geen juiste weergave van het gehoor. In het proces-verbaal is namelijk niet alles opgenomen wat tijdens het gehoor is besproken. Zo is in het proces-verbaal niet terug te vinden dat gesproken is over een onderzoek naar detentiegeschiktheid en dat verweerder de paspoorten van eisers heeft gevonden.
4. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op ambtsbelofte is opgemaakt. In beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. In dit geval hebben eisers niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de inhoud van het proces-verbaal onjuist of onvolledig is. Eisers hebben namelijk onvoldoende concreet gemaakt welke verklaringen ontbreken in het proces-verbaal. Ook is niet gesteld noch gebleken dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Maatregelen van bewaring
5. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers de gronden van de maatregelen niet hebben betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregelen van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregelen van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
Lichter middel
7. Eisers voeren aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan.
8. Verweerder heeft in de maatregelen van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregelen volgt immers een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Niet is gebleken dat eisers zelf enige actie hebben ondernomen om vrijwillige, zelfstandige gecontroleerde overdracht mogelijk te maken en ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat eisers voornemens waren om vrijwillig mee te werken aan een gecontroleerde overdracht. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat geen andere mogelijkheid bestond dan een gecontroleerde overdracht vanuit vreemdelingenbewaring.
Voortvarend handelen
9. Eisers voeren verder aan dat verweerder geen actie heeft ondernomen tot een week voorafgaand aan het verstrijken van de overdrachtstermijn. Eisers wijzen op verweerders verantwoordelijkheid om niet te lang stil te zitten en het belang om eisers te informeren over wat van hen wordt verwacht.
10. Uit het dossier blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juli 2025 uitspraak heeft gedaan op het door eisers ingestelde hoger beroep inzake hun Dublinprocedure. De getroffen voorlopige voorziening dat eisers de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mochten afwachten gold vanaf 2 juli 2025 daarom niet meer. Eisers wisten vanaf 2 juli 2025 dan ook dat zij aan de Finse autoriteiten overgedragen zouden worden. Verweerder heeft op 5 augustus 2025 de overdracht van eisers ingepland op 20 augustus 2025, waarna op 6 augustus 2025 een vluchtakkoord is ontvangen. Gelet hierop worden eisers niet gevolgd in hun stelling dat verweerder onvoldoende actie heeft ondernomen voorafgaand aan de maatregelen van bewaring van 15 augustus 2025.
Ambtshalve toets
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toets ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregelen van bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig zijn geweest.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.