Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1987, [datum 2] 1992, [datum 3] 2018, [datum 4] 2020 en [datum 5] 2022. Allen stellen de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben. Eiser I en eiseres I zijn de ouders van eiseres II, eiseres III en eiser II.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Zorgvuldigheid proces-verbaal
3. Eisers voeren aan dat hun dossiers onzorgvuldigheden bevatten. Het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is geen juiste weergave van het gehoor. In het proces-verbaal is namelijk niet alles opgenomen wat tijdens het gehoor is besproken. Zo is in het proces-verbaal niet terug te vinden dat gesproken is over een onderzoek naar detentiegeschiktheid en dat verweerder de paspoorten van eisers heeft gevonden.
4. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op ambtsbelofte is opgemaakt. In beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. In dit geval hebben eisers niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de inhoud van het proces-verbaal onjuist of onvolledig is. Eisers hebben namelijk onvoldoende concreet gemaakt welke verklaringen ontbreken in het proces-verbaal. Ook is niet gesteld noch gebleken dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken.
Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte grondenvermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers de gronden van de maatregelen niet hebben betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregelen van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregelen van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
7. Eisers voeren aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan.
8. Verweerder heeft in de maatregelen van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregelen volgt immers een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Niet is gebleken dat eisers zelf enige actie hebben ondernomen om vrijwillige, zelfstandige gecontroleerde overdracht mogelijk te maken en ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat eisers voornemens waren om vrijwillig mee te werken aan een gecontroleerde overdracht. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat geen andere mogelijkheid bestond dan een gecontroleerde overdracht vanuit vreemdelingenbewaring.
9. Eisers voeren verder aan dat verweerder geen actie heeft ondernomen tot een week voorafgaand aan het verstrijken van de overdrachtstermijn. Eisers wijzen op verweerders verantwoordelijkheid om niet te lang stil te zitten en het belang om eisers te informeren over wat van hen wordt verwacht.
10. Uit het dossier blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juli 2025 uitspraak heeft gedaan op het door eisers ingestelde hoger beroep inzake hun Dublinprocedure. De getroffen voorlopige voorziening dat eisers de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mochten afwachten gold vanaf 2 juli 2025 daarom niet meer. Eisers wisten vanaf 2 juli 2025 dan ook dat zij aan de Finse autoriteiten overgedragen zouden worden. Verweerder heeft op 5 augustus 2025 de overdracht van eisers ingepland op 20 augustus 2025, waarna op 6 augustus 2025 een vluchtakkoord is ontvangen. Gelet hierop worden eisers niet gevolgd in hun stelling dat verweerder onvoldoende actie heeft ondernomen voorafgaand aan de maatregelen van bewaring van 15 augustus 2025.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toets ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregelen van bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig zijn geweest.
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.