ECLI:NL:RBDHA:2025:16082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL23.23502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 23 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, maar dat de minister niet voldoende heeft toegelicht waarom eiser geen reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) krijgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag heeft afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, maar dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de mogelijkheid van een verblijfsvergunning regulier. Eiser heeft verklaard dat hij is mishandeld en vreest voor zijn leven in Nigeria, maar de rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM in acht moet worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23502

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. van Es).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Daarbij heeft verweerder bepaald dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt. Het bestreden besluit omvat ook een terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 juli 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen vervolgens laten weten dat op de zitting aan de orde zal komen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gemachtigde van eiser heeft, ook op dezelfde dag, de rechtbank bericht dat zij niet in staat is te reageren op het verweerschrift en heeft verzocht dit buiten beschouwing te laten.
Op 30 juli 2025 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten niet te zullen verschijnen ter zitting vanwege het (te laat) ingediende verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde waren in eerste instantie niet aanwezig. Na sluiting van het onderzoek bleek dat eiser alsnog was verschenen en dus heeft de rechtbank het onderzoek heropend, eiser gehoord en het onderzoek opnieuw gesloten.

Samenvatting

De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. De asielaanvraag is dus terecht afgewezen. Verweerder heeft echter niet goed toegelicht waarom eiser geen reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) krijgt. De rechtbank licht dit oordeel hieronder verder toe.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 augustus 2021 de asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Zijn vader was priester in het voodoogeloof. Hij en de dorpsouderen wilden dat eiser zijn vader zou opvolgen als priester. Toen eiser dit weigerde is hij meerdere malen mishandeld. Daarnaast heeft hij een geldschuld bij [naam] die verband houdt met zijn reis naar Europa. Eiser kan deze schuld echter niet terugbetalen en is daarom al een keer mishandeld toen hij nog in Italië verbleef. Hij vreest voor zijn leven, mede omdat [naam] lid is van de Neo-Black Movement en dus veel macht heeft in Nigeria en ver daarbuiten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De opvolging van zijn vader als voodoopriester;
  • De problemen vanwege het niet willen opvolgen van zijn vader als voodoopriester;
  • De schuld aan [naam] en de daaruit voortkomende problemen.
3.1.
Verweerder acht de eerste drie relevante elementen geloofwaardig. Het vierde relevante element acht verweerder daarentegen niet geloofwaardig. Daartoe is onder meer redengevend dat eiser tijdens de gehoren tegenstrijdig heeft verklaard over [naam]. Daarnaast is van belang dat eiser summier verklaart over [naam] en zijn gestelde lidmaatschap van de Neo-Black Movement.
3.2.
Eiser kan volgens verweerder op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Hij heeft Nigeria lang geleden – namelijk in 2015 – verlaten en mede daarom valt niet zonder meer in te zien dat er nog geen andere opvolger zou zijn gekozen. Uit landeninformatie volgt bovendien dat het niet ongebruikelijk is dat mensen weigeren een familielid op te volgen als priester. Dat kan weliswaar consequenties met zich meebrengen, maar het blijft veelal beperkt tot de subjectieve vrees vanwege het niet opvolgen van de wil van de goden. Bovendien volgt uit landeninformatie dat de problemen veelal beperkt blijven tot de lokale gemeenschap en, afgaande op zijn verklaringen, eiser zonder problemen heeft verbleven in Benin City. De door hem ondervonden problemen hebben zich namelijk alleen voorgedaan op de momenten dat hij terugkeerde naar zijn lokale gemeenschap. De geloofwaardig geachte problemen zijn dus niet zwaarwegend genoeg, aldus verweerder. Evenmin heeft eiser hiermee aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
3.3.
Verder heeft verweerder bepaald dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend. Hij heeft namelijk op 6 juni 2023 een afzonderlijke aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor het verblijf bij zijn minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit. In afwachting hiervan heeft eiser procedureel rechtmatig verblijf. Tot slot krijgt eiser geen uitstel van vertrek.
De beroepsgronden
4. Volgens eiser heeft verweerder de schuld aan [naam] en de daaruit voortkomende problemen ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hij voert daartoe aan dat tegenstrijdige verklaringen uit een Dublin-gehoor niet mogen worden tegengeworpen. Ook heeft verweerder hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niets heeft aangedragen om aan te tonen dat hij getraumatiseerd is – wat hem is overkomen is namelijk geloofwaardig geacht. Verder is het volgens eiser geen logische tegenwerping dat [naam] de moeder van eiser had moeten vinden, ook al verbleef zij op een voor hem onbekende plaats. Dat niet meer van eiser zou worden verwacht dat hij zijn vader opvolgt, is een aanname van verweerder die bovendien niet logisch is omdat het derde relevante element geloofwaardig is geacht. Vanwege de eerdere behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM rust op verweerder een zwaardere bewijslast om te garanderen dat hij niet opnieuw slachtoffer wordt.
5. Ook klopt het volgens eiser niet dat verweerder geen 8-EVRM beoordeling meer hoeft te doen omdat eiser een Chavez-aanvraag heeft gedaan. Dit strookt ook niet de verwijzing naar het voornemen.
Het oordeel van de rechtbank
Moet de rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing laten?
6. De rechtbank heeft op 25 juli 2025 een verzoek van de gemachtigde van eiser ontvangen om het verweerschrift buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde. Omdat het verweerschrift is ingediend binnen de termijn van tien dagen voor de zitting kon zij deze niet meer met eiser bespreken. Enkele uren voor aanvang van de zitting van 30 juli 2024 heeft de gemachtigde van eiser opnieuw een bericht gestuurd, nu om aan te geven dat zij niet naar de zitting komt vanwege de late indiening van het verweerschrift. Omdat de gemachtigde niet om aanhouding heeft verzocht, heeft de rechtbank op de zitting verweerders standpunt gevraagd over de vraag of de indiening van het verweerschrift binnen de tien dagen termijn strijd met de goede procesorde opleverde. Volgens verweerder was dit niet het geval.
7. De rechtbank zal het verweerschrift niet buiten beschouwing laten. Het staat verweerder in beginsel vrij om mondeling op de zitting op de beroepsgronden te reageren. Verweerder heeft echter, zonder dat de rechtbank daarom heeft verzocht, de standpunten voorafgaand op de zitting op papier gezet. Die standpunten zijn bovendien niet heel uitgebreid (3,5 pagina’s) of nieuw, aangezien verweerder in het bestreden besluit al was ingegaan op de meeste argumenten die eiser nu in beroep opnieuw aanvoert. Er had naar het oordeel van de rechtbank daarom een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kunnen plaatsvinden, als de gemachtigde naar de zitting was gekomen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379). De rechtbank ziet in de stelling dat de gemachtigde het verweerschrift niet vooraf met haar cliënt kon bespreken geen aanleiding voor het oordeel dat de indiening van het verweerschrift binnen de termijn van tien dagen strijd oplevert met de goede procesorde. Ook is de rechtbank onduidelijk waarom dit in de weg zou staan aan haar aanwezigheid tijdens de zitting.
Heeft de afwezigheid van eisers gemachtigde tijdens de zitting gevolgen?
8. Eiser is met zijn zoontje en zonder gemachtigde naar de zitting gekomen. Hij verklaarde een conflict te hebben met zijn gemachtigde. Volgens eiser wilde zij niet naar de zitting komen als hij zijn zoontje mee zou nemen. Ook na doorvragen door de rechtbank op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij de zitting door wilde laten gaan, zonder bijstand van zijn (of een andere) gemachtigde. Zoals gezegd heeft zijn gemachtigde niet om aanhouding van de zaak verzocht. Zij heeft zich niet aan de zaak onttrokken. Daarom heeft de rechtbank eiser zonder gemachtigde op de zitting gehoord. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan de afwezigheid van eisers gemachtigde tijdens de zitting.
Heeft verweerder de schuld aan [naam] en de daaruit voortkomende problemen ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verklaringen over de gestelde geldschuld bij [naam] en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig geacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over [naam] tijdens het nader gehoor niet overeenstemmen met zijn verklaringen tijdens het Dublin-aanmeldgehoor. Tijdens het Dublin-aanmeldgehoor verklaart eiser namelijk onder meer dat hij in Italië is mishandeld door vrienden van degene die hem naar Europa heeft gebracht, waaronder [naam]. Daarnaast verklaart hij dat hij door iemand uit Niger naar Europa is gesmokkeld en dat dit degene is met wie hij problemen heeft gekregen omdat hij hem niet kon betalen. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser echter dat [naam] de vriend is/was van zijn moeder en dat zijn vrienden hem hebben mishandeld in Italië. Eiser verklaart ook dat hij [naam] nooit in Europa heeft gezien. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze tegenstrijdige verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van dit relevante element. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de verklaringen uit het Dublin-aanmeldgehoor niet mocht betrekken bij de besluitvorming, zoals eiser betoogt. Eiser heeft niet verwezen naar een wet of regel, jurisprudentie, of iets anders dat hieraan in de weg zou staan. De rechtbank is hiervan ook verder niet gebleken. De enkele stelling dat het Dublin-aanmeldgehoor alleen bedoeld is om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, vindt de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat dit gehoor later niet mag worden meegenomen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas. Uit het verslag van het Dublin-aanmeldgehoor volgt bovendien, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, wel dat verweerder hem bij aanvang van dit gehoor heeft medegedeeld dat hij de waarheid moet spreken. Dat er voorafgaand aan het aanmeldgehoor geen medisch advies is opgesteld over het vermogen van eiser om consistent te verklaren, maakt dit ook niet anders omdat dit in de Dublinprocedure niet hoeft. Bovendien heeft eiser de mogelijkheid gehad om correcties en aanvullingen in te dienen op het Dublin-aanmeldgehoor, waarvan hij overigens geen gebruik heeft gemaakt, en heeft eiser desgevraagd bij aanvang van dit gehoor verklaard in staat te zijn om te worden gehoord. Tot slot blijkt uit het Medifirst-advies voorafgaand aan het nader gehoor weliswaar dat eiser last heeft van psychische klachten, maar dat hij wel gehoord kon worden. Verweerder heeft eisers verklaringen tijdens Dublin-aanmeldgehoor dan ook kunnen betrekken bij het bestreden besluit.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het nader gehoor vaag en summier over [naam] heeft verklaard. Hij heeft over [naam] niet veel meer gezegd dan dat hij een zeer machtig man is vanwege zijn lidmaatschap bij de Neo-Black Movement. Op de vraag hoe eiser weet dat degene die hem lastig vielen bij deze cult behoren, heeft eiser verklaard dat je leden meteen herkent, zij heel arrogant zijn en zich niet verborgen houden. Op de vraag hoe hij weet dat [naam] lid is van dit cult-genootschap verklaart eiser alleen dat je het makkelijk is om in Nigeria te zien bij welke cult iemand is aangesloten. De hoormedewerker heeft tijdens het nader gehoor veelvuldig vragen opnieuw gesteld of vragen anders verwoord en zo voldoende rekening gehouden met eisers (medische) beperkingen. Dat niet is gebleken dat de hoormedewerker de cursus ‘horen van kwetsbare asielzoekers’ heeft gevolgd, kan – wat hier verder ook van zij – zonder nadere concretisering niet leiden tot het oordeel dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen of dat eiser hierdoor belemmerd zou zijn om zijn asielrelaas naar voren te brengen (voor zover eiser dit heeft willen betogen).
9.3.
Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag heeft verklaard over [naam]. Eiser stelt dat hij niet terug kan naar Nigeria omdat [naam] een machtig man is en veel macht heeft in heel Nigeria. Daar staat tegenover dat eiser ook verklaart dat zijn moeder – vanwege eisers problemen met [naam] – heeft moeten verhuizen uit angst dat zij zou worden ontvoerd door [naam]. Afgaande op eisers verklaringen woont zij op dit moment echter niet ver van [naam] vandaan, maar heeft zij verder nooit meer problemen ondervonden. Verweerder heeft ook deze verklaringen niet ten onrechte als vaag aangemerkt. De stelling dat verweerder bij de beoordeling van zijn verklaringen ten onrechte geen, of in elk geval onvoldoende, rekening heeft gehouden met het gegeven dat eiser getraumatiseerd is en de adviezen van Medifirst niet (voldoende) in acht heeft genomen bij niet alleen het horen maar ook juist het beslissen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk niet geconcretiseerd op welke punten verweerder hiermee geen rekening heeft gehouden of de beoordeling van verweerder anders had moeten uitvallen. De rechtbank ziet deze ook niet.
9.4.
De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het vierde relevante element niet geloofwaardig is.
Heeft eiser bij terugkeer gegronde vrees voor vervolging of loopt hij een reëel risico op ernstige schade?
10. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser heeft gevolgd in zijn verklaringen over de door hem ondervonden problemen als gevolg van zijn weigering om zijn vader op te volgen als voodoopriester. Dit hoeft echter op zichzelf nog niet tot de conclusie te leiden dat eiser alleen al daarom aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging of bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het door verweerder aangehaalde rapport van Immigration and Refugee Board of Canada ‘Nigeria: Consequences for a person refusing a chief priest or a shaman [also called fetish priest] for which they have been selected in south and central Nigeria; state protection (2019–October 2021)’ volgt namelijk dat opvolging van het priesterschap niet beperkt is tot familiaire banden. Daarnaast volgt hieruit dat het vaker gebeurt dat opvolging wordt geweigerd. Hier kunnen in voorkomende gevallen consequenties aan verbonden zijn, maar deze zijn volgens het rapport beperkt tot bijvoorbeeld uitsluiting van bepaalde activiteiten binnen de gemeenschap. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Daarnaast heeft verweerder terecht betrokken dat eiser al in 2015 is vertrokken uit Nigeria. Het valt niet zonder meer in te zien dat de lokale gemeenschap na het overlijden van eisers vader – kort na het vertrek van eiser uit Nigeria – na al die jaren geen andere opvolger heeft benoemd, te meer nu uit de landeninformatie volgt dat de opvolging niet altijd in de familiaire context hoeft plaats te vinden. Eiser zelf ook tijdens het nader gehoor verklaard dat als de priester dood is en er niemand is die hem kan opvolgen, zij de god moeten raadplegen en via een orakel iemand benoemen. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser terug kan naar Benin City, omdat hij daar geen problemen heeft gehad. Eiser heeft hier op de zitting tegenin gebracht dat Okohuo en Isiho in feite hetzelfde zijn als Benin City omdat ze zo dichtbij liggen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze geringe afstand echter niet dat eiser niet naar Benin City kan terugkeren, omdat hij heeft verklaard dat hij daar heeft gestudeerd en nooit problemen heeft gehad.
10.2.
De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging of risico op ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser geen verblijfsvergunning regulier krijgt?
11. Bij de afwijzing van een eerste asielaanvraag beoordeelt verweerder ambtshalve of een vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op de grond dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (artikel 3.6a, eerste lid, onder a, van het Vb), past verweerder paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) overeenkomstig toe. Dit staat in paragraaf C1/4.8. van de Vc. Dit betekent dat verweerder moet beoordelen of sprake is van familie- of gezinsleven (paragraaf B7/3.8.1. van de Vc) en de belangen van de vreemdeling moet afwegen (paragraaf B7/3.8.1. van de Vc).
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte nagelaten dit te beoordelen. Verweerder heeft zich in dit kader primair op het standpunt gesteld dat deze beoordeling niet nodig is omdat eiser een zogenaamde Chavez-aanvraag heeft ingediend (een aanvraag verblijfsdocument EU voor verblijf bij een minderjarig Nederlands kind, zie het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354). Dit maakt volgens verweerder dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft en dus niet in strijd met artikel 8 van het EVRM kan worden uitgezet. Daarbij heeft verweerder zich op ook het standpunt gesteld dat de beoordeling ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier in de Chavez-procedure zal plaatsvinden. Verweerder heeft echter niet verwezen naar beleid (of iets anders) waaruit volgt dat voor deze situatie – waarin dus een Chavez-aanvraag is gedaan – een uitzondering bestaat op het uitgangspunt van paragraaf C1/4.8. van de Vc dat verweerder bij de afwijzing van een eerste asielaanvraag beoordeelt of sprake is van uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM. In deze paragraaf staat alleen een uitzondering voor de situaties waarin – kort gezegd – sprake is van een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring. De rechtbank begrijpt dat er een Chavez-procedure loopt, dat ook in die procedure moet worden (gemotiveerd waarom niet wordt) getoetst aan artikel 8 van het EVRM (zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187), en dit mogelijk leidt tot dubbel werk. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het echter op de weg van verweerder om hiervoor een uitzondering op te nemen in het beleid en is het niet aan de rechtbank om die te creëren. De rechtbank volgt dit standpunt dan ook niet. De rechtbank gaat ook niet mee in het subsidaire standpunt van verweerder op de zitting dat deze beoordeling in het voornemen is gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit uitdrukkelijk afgeweken van het voornemen en heeft niet gemotiveerd gereageerd op wat eiser in beroep in het kader van de 8-EVRM beoordeling heeft aangevoerd. Voor zover sprake is van een aanvullende motivering op de zitting, geldt dat dit in strijd met de goede procesorde te laat is aangevoerd. Eiser heeft, ook omdat zijn gemachtigde niet is verschenen, onvoldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren.
13. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten aan de hand van paragraaf B7/3.8 van de Vc te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier omdat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd, voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve toets of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Het bestreden besluit is daarom in strijd genomen met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en ziet ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen onder 12. van deze uitspraak is overwogen ten aanzien van de motivering in het voornemen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het gaat om de beoordeling van artikel 8 van het EVRM;
  • draagt verweerder op, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.