ECLI:NL:RBDHA:2025:1608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om vergoeding kosten bezwaar

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J. Vreijsen. De rechtbank Den Haag heeft op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, die zich afspeelt in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De eisers hadden eerder op 16 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaarschrift. De minister had op 22 augustus 2024 het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag ingewilligd, maar het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar de eisers zelf niet. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat een bestuurlijke dwangsom verschuldigd was, omdat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 602,- en de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers, die in totaal € 1.814,- bedragen. De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, enkel voor wat betreft de toekenning van de bestuurlijke dwangsom, terwijl het overige deel van het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32362
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Inleiding

1. Eisers hebben op 16 augustus 2024 beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaarschrift. Hiema heeft de minister bij besluit van 22 augustus 2024 hun bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag van eisers ingewilligd. Eisers hebben laten weten dat zij hun eerder ingediende beroep willen handhaven als gericht tegen het nieuw genomen besluit. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dan ook het beroep van eisers tegen het besluit van 22 augustus 2024.
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf aanvankelijk bij besluit van 7 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 heeft de minister het bezwaar van eisers hiertegen gegrond verklaard en hun aanvraag ingewilligd. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar heeft de minister echter afgewezen.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Eisers en referent waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar. Ook dient de rechtbank antwoord te geven op de vraag of een bestuurlijke dwangsom is verbeurd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van e1sers.
3. Het beroep is (gedeeltelijk) gegrond. Hiema legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
Totstandkoming van het besluit
4. Referent ( [naam] ) heeft op 20 april 2023 een aanvraag ingediend voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan [eiser 1] en [eiser 2] . Dit met het doel hen, zijn echtgenote en zoon, naar Nederland te halen om bij hem te verblijven.
5. Referent verbleef als verzorgende ouder van een Nederlands kind op basis van het arrest Chavez1 rechtmatig in Nederland. Bij besluit van 24 november 20232 is door de minister vastgesteld dat het aan Chavez ontleende verblijfsrecht van referent al eerder, op 20 februari 2020, van rechtswege was geeindigd. Dit heeft ertoe geleid dat de minister bij besluit van 7 december 2023 (besluit in primo) de hiervoor genoemde mvv-aanvraag van 20 april 2023 heeft afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
6. Referent heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 november 2023 waarbij is vastgesteld dat zijn verblijfsrecht van rechtswege is geeindigd. Op grond van in bezwaar overgelegde stukken heeft de minister dit bezwaar gegrond verklaard. Het gaat hier om het besluit van 22 april 2024. In dat besluit is vastgesteld dat referent vanaf 30 augustus 2018 als verzorgende ouder van zijn Nederlandse kind rechtmatig verblijf heeft.
7. Laatstgenoemd besluit heeft de minister aanleiding gegeven om bij bestreden besluit het bezwaar van eisers gegrond te verklaren. Het verzoek om vergoeding van de kosten heeft de minister evenwel afgewezen, omdat het besluit in primo niet onrechtmatig is. De minister mocht op dat moment uitgaan van de situatie dat referent geen niet-tijdelijk verblijfsrecht had. Pas vanaf het besluit van 22 april 2024 is duidelijk geworden dat wel sprake was van een niet tijdelijk verblijfsrecht3.
Wat vinden eisers?
8. Eisers voeren in beroep aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft toegekend. Zij stellen dat het besluit dateert van meer dan twee weken na de ingebrekestelling op 14 juli 2024, zodat dit wel had gemoeten. Ook voeren zij als beroepsgrond aan dat de minister ten onrechte zijn kosten van het bezwaar niet heeft vergoed. Zij betwisten hierbij dat referent pas in de bezwaarfase opnieuw is gaan voldoen aan de voorwaarde van artikel 3.15 eerste lid onder b, Vb. Eisers wijzen erop dat referent tijdig bezwaar had gemaakt in de Chavez- procedure zodat de gevolgen van het besluit waarin is vastgesteld dat referent geen rechtmatig verblijf had, waren geschorst.
Bestuurlijke dwangsom
9. Ter zitting is de minister teruggekomen van het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend. Dit omdat de minister in een brief van 11 januari 2024 aan eisers heeft laten weten dat zij uiterlijk op 11 juli 2024 een beschikking konden verwachten. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de ingebrekestelling van 14 juli 2024 onredelijk laat is ingediend. Er is niet langer tussen partijen in geschil dat een bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. De beroepsgrond van eisers slaagt.
1 Arrest Chavez-Yilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
2 En aanvullend besluit van 6 december 2023.
3 overeenkomstig artikel 3.15, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
10. Eisers hebbende rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.4
11. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het bedrag van€ 602,-. Eiser heeft de minister op 15 juli 2024 in gebreke gesteld. Op 22 augustus 2024 heeft de minister het bestreden besluit genomen. Dit betekent dat vanaf 30 juli tot en met 13 augustus 2024 een bedrag van€ 23,- per dag verschuldigd is (14 x € 23 = € 322) en voor de periode van 14 tot 22 augustus 2024 een bedrag van€ 35,- per dag (8 x € 35 = € 280).
Kosten van het bezwaar
12. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden de proceskosten door het bestuursorgaan vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
13. De rechtbank is het eens met de minister dat in dit geval geen sprake is van een herroepen besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De minister had de aanvraag van eisers tot het verlenen van de gevraagde mvv's afgewezen omdat referent niet voldeed aan de voorwaarde van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en mete, dan wel 1, Vw.5 Dit omdat eerder was geoordeeld dat bet verblijfsrecht van referent op grond van bet arrest Chavez van rechtswege was geeindigd. Pas gedurende de bezwaarprocedure werd door referent6 aangetoond hij wel aan de voorwaarden voor verlening van deze vergunning voldoet, zodat niet kan worden gesteld dat het besluit in primo onjuist was. De omstandigheid dat referent tijdig bezwaar had gemaakt tegen bet besluit waarin is vastgesteld dat zijn verblijfsrecht was geeindigd, leidt niet tot een ander oordeel. Een tijdig ingediend bezwaarschrift levert immers geen rechtmatig (niet-tijdelijk) verblijf op als bedoeld in artikel 8, onder a tot en mete, dan we]
1,Vw. Met bet indienen van dit bezwaar voldeed referent dan ook nog altijd niet aan de voorwaarde van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, onder b, Vb; de afwijzingsgrond waarop bet besluit in primo was gebaseerd. De beroepsgrond van eisers faalt.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond voor zover dit gericht is tegen bet niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom. Voor bet overige is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen voor wat betreft de toekenning van een bestuurlijke dwangsom maar geen vergoeding krijgen voor de kosten van bezwaar. De minister moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Dit omdat bet beroep van eisers (gedeeltelijk) gegrond is. Eisers krijgen ook een vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor bet indienen van bet beroepschrift en 1 punt voor bet verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van€ 907,- en een wegingsfactor I). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
4 Artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb en artikel 4:18 van de Awb.
5 overeenkomstig artikel 3.15, eerste lid, onder b, van bet Vreemdelingenbesluit.
6 in de Chavez-Vilchez- procedure.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de bestuurlijke dwangsom, voor het overige is het beroep ongegrond;
  • stelt de door de minister te betalen dwangsom vast op€ 602,-;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van€ 187,-; aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van€ 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2025

lnformatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.