ECLI:NL:RBDHA:2025:16041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.5616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot een verblijfssticker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 augustus 2025, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die op 5 februari 2025 is ingediend. Dit verzoek is gedaan in het kader van een bezwaar tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om een verblijfssticker in het paspoort van verzoeker aan te brengen. De minister heeft het bezwaar op 12 maart 2025 ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldoet aan het connexiteitsvereiste, omdat verzoeker ten tijde van de afdoening van het verzoek geen actieve beroepsprocedure meer had lopen tegen het besluit van de minister. Hierdoor is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker van 5 februari 2025. Verzoeker heeft dit verzoek ingediend hangende zijn bezwaar tegen de weigering van het aanbrengen van een verblijfsaantekening (hierna verblijfssticker) in zijn paspoort.
1.1.
De minister heeft het bezwaar van verzoeker op 12 maart 2025 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
1.2.
Omdat de minister op het bezwaar heeft beslist voordat op het verzoek is beslist, en verzoeker tegen het besluit op bezwaar beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, wordt het verzoek gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. [1]
1.3.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
2. Verzoeker heeft op 5 februari 2025 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die de rechtsgevolgen van de feitelijke handeling, zijnde het niet afgeven van een verblijfssticker, opschort.
2.1.
Uit het dossier van de beroepsprocedure met zaaknummer NL25.12649 volgt dat verzoeker op 11 februari 2025 bezwaar heeft ingediend tegen het niet afgeven van een verblijfssticker. De minister heeft het bezwaar van 11 februari 2025 tegen het niet afgeven van een verblijfssticker op 12 maart 2025 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen de beslissing van 12 maart 2025 op 17 maart 2025 beroep ingesteld. Verzoeker heeft dit beroep op 28 maart 2025 ingetrokken.
Connexiteit
3. Een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan het vereiste van formele connexiteit. [3] Dit betekent dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen wordt gedaan hangende een bezwaar- of beroepsprocedure.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker – ten tijde van de afdoening van dit verzoek – geen beroepsprocedure meer heeft lopen tegen het besluit van 12 maart 2025, waardoor het verzoek niet voldoet aan het connexiteitsvereiste.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.De voorzieningenrechter heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
3.Dit vloeit voort uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.