In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Verzoekster, een Oekraïense nationaliteit, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie waarin haar werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG. De minister heeft op 9 mei 2025 dit besluit genomen, en op 5 augustus 2025 heeft hij gereageerd op het verzoek van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft besloten geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen recht heeft op tijdelijke bescherming en dat haar recht op opvang en voorzieningen is beëindigd. Verzoekster heeft echter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat de minister op haar bezwaar beslist. De minister heeft zich niet verzet tegen deze schorsing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn om het verzoek om schorsing toe te wijzen, en heeft besloten dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure behandeld zal worden alsof zij tijdelijke bescherming heeft.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster, vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken en is openbaar gemaakt op 6 augustus 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.