ECLI:NL:RBDHA:2025:16027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.35909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in bezwaar tegen afwijzing tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Verzoekster, een Oekraïense nationaliteit, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie waarin haar werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG. De minister heeft op 9 mei 2025 dit besluit genomen, en op 5 augustus 2025 heeft hij gereageerd op het verzoek van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft besloten geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen recht heeft op tijdelijke bescherming en dat haar recht op opvang en voorzieningen is beëindigd. Verzoekster heeft echter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat de minister op haar bezwaar beslist. De minister heeft zich niet verzet tegen deze schorsing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn om het verzoek om schorsing toe te wijzen, en heeft besloten dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure behandeld zal worden alsof zij tijdelijke bescherming heeft.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster, vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken en is openbaar gemaakt op 6 augustus 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.35909
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster

mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: A. van Midden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit van 9 mei 2025, waarin de minister verzoekster heeft meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn tijdelijke bescherming). Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
1.1.
De minister heeft op het verzoek gereageerd bij brief van 5 augustus 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit bezwaar is gemaakt en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.2
3. Verzoekster heeft de Oekraïense nationaliteit en wil in Nederland verblijven op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. In het bestreden besluit heeft de minister aan verzoekster meegedeeld dat zij geen recht heeft op tijdelijke bescherming en dat zij daarom geen gebruik meer mag maken van het recht op opvang en voorzieningen uit hoofde van de Richtlijn tijdelijke bescherming.
4. Verzoekster heeft een brief van de gemeente Utrecht van 31 juli 2025 overgelegd waarin staat dat zij geen recht meer heeft op opvang van de gemeente, omdat zij niet langer
1. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 8:81 van de Awb.
onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt. De opvang wordt daarom beëindigd op
7 augustus 2025. Gelet op deze omstandigheid neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
5. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter primair verzocht om zelf in de bodemzaak te voorzien, positief te beslissen op het bezwaarschrift en het bestreden besluit te vernietigen. De voorzieningenrechter ziet daarvoor op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen mogelijkheid. Ook artikel 78 van de Vreemdelingenwet biedt de voorzieningenrechter geen mogelijkheid om te beslissen op het bezwaar van verzoekster omdat het verzoek om voorlopige voorziening niet is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen.
6. Subsidiair heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen. Verzoekster wil haar recht op opvang en voorzieningen op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming behouden totdat de minister heeft beslist op haar bezwaar. In de brief van 5 augustus 2025 heeft de minister meegedeeld dat zij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek voor zover dit ziet op schorsing van het bestreden besluit, inhoudende dat de rechtsgevolgen worden uitgesteld totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
7. Omdat de minister zich niet verzet tegen toewijzing van de subsidiair gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook geen beletselen ziet om het verzoek om deze voorziening toe te wijzen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. De voorzieningenrechter treft dus de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst totdat de minister heeft beslist op het bezwaar. Dit betekent dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure wordt behandeld alsof zij tijdelijke bescherming heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot de beslissing op het bezwaar en bepaalt dat verzoekster wordt behandeld alsof zij tijdelijke bescherming heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.