Deze uitspraak betreft de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser, die stelt dat hij homoseksueel is en dat hij problemen ondervindt in zijn land van herkomst vanwege zijn seksuele gerichtheid. Eiser heeft eerder twee asielaanvragen ingediend, waarvan de laatste is afgewezen omdat de minister de gestelde homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig achtte. Op 31 maart 2025 heeft eiser een nieuwe aanvraag ingediend, die door de minister op 12 juni 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de minister terecht heeft geoordeeld dat de identiteitsgroei van eiser in het kader van zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiser niet samenhangend zijn en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn geaardheid te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.