ECLI:NL:RBDHA:2025:1591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.43281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf op 12 april 2024, welke door de minister op 16 april 2024 is ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag. Eisers hebben de minister schriftelijk in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de minister een beslistermijn op van 90 dagen, te beginnen op het moment dat de minister de aanvraag in behandeling neemt. De minister heeft aangegeven de aanvraag in januari 2026 te behandelen, wat betekent dat er vóór 1 april 2026 een beslissing moet worden genomen. Indien de minister niet tijdig beslist, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- vastgesteld, omdat de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling heeft beslist. De rechtbank veroordeelt de minister ook tot vergoeding van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam]

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister volgens hun niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 12 april 2024, door de minister ontvangen op 16 april 2024, tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voordat eisers een beroep kunnen indienen tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag, moeten eisers schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat er binnen twee weken alsnog moet worden beslist (de ingebrekestelling). [2] Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kunnen eisers beroep indienen.
3. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [3] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. Eisers hebben daarna aan de minister laten weten dat zij alsnog binnen twee weken moet beslissen. De zogenoemde ingebrekestelling. Hierop heeft de minister geen besluit genomen, waarna eisers een beroep tegen het niet tijdig beslissen hebben ingediend. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [4] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eisers in behandeling neemt. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eisers in januari 2026 in behandeling te nemen. Dit betekent dat de minister vóór 1 april 2026 een beslissing op de aanvraag van eisers bekend dient te maken.
Legt de rechtbank de minister een (nieuwe) rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 1 april 2026 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
6. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 1.442,-. [5] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister voor
1 april 2026 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet dan is aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
8. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [6] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
5.Artikel 4:17 van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde/advocaat verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5.