In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 19 september 2024, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 18 februari 2025 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1989 en van Marokkaanse nationaliteit, wenst zijn oom in Nederland te bezoeken. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet heeft aangetoond. Eiser heeft onderbouwd dat hij zijn oom en diens gezin in Nederland wil bezoeken en dat hij tijdens zijn verblijf bij hen zal logeren. Verweerder heeft echter betoogd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten, en dat zijn sociale en economische binding met Marokko onvoldoende is. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een landbouwcertificaat en een werkgeversverklaring, maar verweerder heeft deze onvoldoende geacht.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van een motiveringsgebrek omdat verweerder niet is ingegaan op de verklaring van de arts over de zwangerschap van eisers echtgenote. Dit gebrek leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen blijven in stand, wat betekent dat eiser geen visum hoeft te krijgen. Eiser krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 1.814,- en het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.