ECLI:NL:RBDHA:2025:15894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.5620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is door verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het beroep van eiseres op het arrest C.K. slaagt niet, omdat de door haar overgelegde medische stukken geen concrete aanwijzingen bevatten dat de overdracht aan België aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor haar zal hebben. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres kan worden overgedragen aan België. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder België verantwoordelijk heeft kunnen achten voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het beroep van eiseres op het arrest C.K. slaagt niet, omdat de door eiseres overgelegde medische stukken geen concrete aanwijzingen bevatten dat de overdracht aan België aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor eiseres zal hebben. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn in artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid om de aanvraag van eiseres onverplicht toch in behandeling te nemen. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond. Hieronder wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.

Procesverloop

2. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, C. Lamnadi als tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst omdat eiseres de avond voor de zitting aanvullende beroepsgronden en onder meer medische stukken had ingediend.
2.1.
Verweerder heeft op 2 mei 2025 een schriftelijke reactie ingediend naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden en de stukken.
2.2.
Eiseres heeft op 14 mei 2025 gereageerd op het stuk van verweerder en daarbij nog aanvullende stukken overgelegd.
2.3.
Partijen hebben achtereenvolgens op 4 en 7 juli 2025 ingestemd met afzien van een nadere zitting.
2.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 18 juli 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is geboren op [datum] 1988 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij stelt vanaf haar geboorte tot in 2021 in de Verenigde Arabische Emiraten te hebben gewoond en daarna tot in 2023 in Jordanië. Op 1 oktober 2023 is zij met een Belgisch studentenvisum naar België gegaan. De Belgische autoriteiten hebben haar een verblijfsvergunning verleend, geldig tot en met 31 oktober 2024. Eiseres heeft op 3 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
3.1.
De Europese Unie (EU) heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [2] . In dit geval heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening België verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Op 16 december 2024 heeft verweerder een verzoek om overname verstuurd naar België. Dat verzoek hebben de Belgische autoriteiten op 18 december 2024 geaccepteerd. Daarmee is de verantwoordelijkheid van België vast komen te staan.
Is er sprake van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.?
4. Eiseres doet een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 (het arrest C.K.). [3] Zij voert aan dat ze een ernstige mentale aandoening heeft en dat de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Ze heeft hierbij een aantal medische stukken overgelegd, waaronder een verslag van de GGZ, een brief van een psychiater en psychotherapeut en een brief van een psycholoog. Volgens eiseres volgt uit de stukken dat zij last heeft van zelfmoordgedachten en dat er bij haar sprake is van complexe psychische problematiek en trauma. Hiermee heeft zij objectieve gegevens overgelegd die de bijzondere ernst van haar gezondheidstoestand aantonen, en waaruit volgt dat er sprake is van aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen als ze wordt overgedragen aan België.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat sprake kan zijn van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [4] wanneer de overdracht van een Dublinasielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. Zelfs indien niet ernstig gevreesd moet worden voor systeemfouten in de verantwoordelijke lidstaat. Het is aan de nationale autoriteiten van de overdragende lidstaat, in dit geval verweerder, om bij het nemen van een overdrachtsbesluit rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiseres die ten gevolge van de overdracht kunnen ontstaan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidssituatie en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
4.2.
In het verslag van de GGZ van 24 april 2025 staat dat eiseres is gediagnosticeerd met een verstoorde coping, waarbij dit zich uit in verhoogde spanning bij stressvolle situaties, risico op zelfbeschadiging en gebruik van schadelijke copingsmechanismen zoals cannabisgebruik voor het slapen. Dit gedrag komt voort uit de traumatische gebeurtenissen, de verstoorde opvoeding die eiseres heeft meegemaakt en de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. In het (gestelde) medische verslag van de psychiater en psychotherapeut van 5 maart 2025 staat dat eiseres wellicht een borderline-persoonlijkheidsstoornis heeft, en dat een bipolaire stoornis ook niet uitgesloten kan worden. In de brief van de psycholoog van 4 juli 2025 staat dat eiseres voldoet aan de criteria voor een complexe PTSS en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Eiseres is blootgesteld aan een reeks traumatische ervaringen, waardoor ze terugkerende onvrijwillige herinneringen, hyperalertheid, zelfdestructief gedrag, vermijding en onthechting ervaart. Aangeraden wordt om eiseres door te verwijzen naar ARQ centrum’45 voor een gespecialiseerde behandeling van haar klachten.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres ernstige psychische klachten en een persoonlijkheidsstoornis heeft, maar dat daaruit niet blijkt dat overdracht aan België leidt tot ernstige verslechtering van haar gezondheid. Dat verband is in de stukken niet beschreven en valt er ook niet uit op te maken. Daarnaast volgt niet uit deze stukken dat eiseres voor haar psychische problemen niet behandeld kan worden in België. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet heeft bestreden dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zodat kan worden aangenomen dat zij in België ook passende psychische zorg kan krijgen. Eiseres heeft zelf in het aanmeldgehoor ook verklaard [6] dat zij in België eerder psychische zorg heeft gehad. De rechtbank acht ook van belang dat uit de medische stukken niet blijkt dat de trauma’s van eiseres alleen of met name zijn veroorzaakt door gebeurtenissen in België. Integendeel, daaruit blijkt dat ook haar verstoorde opvoeding een rol speelt. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door eiseres overgelegde stukken onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de overdracht aan België aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van eiseres zal hebben. Verweerder heeft in die stukken ook geen aanleiding dan hoeven zien om medisch advies in te winnen.
4.4.
De rechtbank begrijpt dat eiseres graag haar behandeltraject in Nederland wil doorzetten en dat ze het lastig vindt om terug te gaan naar België. Maar verweerder heeft niet ten onrechte aangenomen dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld als in het arrest C.K., en heeft dus ook niet om die reden hoeven afzien van overdracht van eiseres aan België. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiseres voert aan dat ze in België meerdere traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt. Ze is aangevallen op straat met haar toenmalige vriendin en heeft tijdens haar studie problemen gehad in haar studentenwoning, die te maken hebben met haar geaardheid. Ook is hun relatie beëindigd door haar vriendin. Op grond van deze gebeurtenissen had verweerder gebruik moeten maken van zijn in artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid om de aanvraag van eiseres onverplicht toch in behandeling te nemen. Daarnaast heeft verweerder in het besluit ten onrechte ook niet getoetst aan het Traumatabeleid.
5.1.
Volgens paragraaf C2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder gebruik van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling van een onevenredige hardheid getuigt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de ervaringen van eiseres in België geen aanleiding heeft hoeven zien om te spreken van onevenredige hardheid bij overdracht aan België. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres aangifte heeft gedaan van de aanval op straat en dat uit de overgelegde aangifte niet blijkt dat de Belgische autoriteiten haar niet wilden helpen. Verweerder heeft er ook terecht op gewezen dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres de problemen in haar studentenwoning heeft aangekaart en dat uit de stukken blijkt dat de klachten in behandeling zijn genomen door de betrokken studentenhuisvestingsorganisatie en dat haar ook hulp aangeboden is. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres niet teruggaat als studente, maar als asielzoekster en in die laatste hoedanigheid geen negatieve ervaringen heeft. In de omstandigheid dat de relatie van eiseres is beëindigd, heeft verweerder evenmin een reden hoeven zien om haar asielaanvraag toch in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt kunnen stellen dat nu het Traumatabeleid niet meer bestaat, hij daaraan niet meer hoefde te toetsen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres overgedragen kan worden aan België. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ECLI:EU:C:2017:127.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
6.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 10.