ECLI:NL:RBDHA:2025:15892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de maatregel van bewaring behandeld op 20 augustus 2025 in Breda. Eiser heeft aangevoerd dat hij asiel heeft aangevraagd en dat hij niet over de benodigde reisdocumenten beschikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware grond voor bewaring, namelijk dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, feitelijk juist is. Eiser heeft de overige gronden niet betwist en de rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel voldoende zijn om het risico op onderduiken aan te nemen. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel vanwege zijn medische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting te Breda behandeld. Eiser is verschenen. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. Eiser voert ten aanzien van de zware grond 3a aan dat hij asiel heeft aangevraagd in Nederland en dat asielzoekers vaak niet over reisdocumenten beschikken.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Eiser beschikt niet over een geldig reisdocument (met visum) en daarmee staat vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze binnen is gekomen. Dat eiser asielzoeker is en dat asielzoekers vaak niet beschikken over reisdocumenten doet aan de feitelijke juistheid van die grond niet af. Eiser heeft de overige gronden niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig voldoende gemotiveerd. De gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen en een risico op onderduiken aan te nemen.
5. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel vanwege zijn medische klachten. Bovendien heeft hij verklaard dat hij bereid is Nederland te verlaten.
6. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico op onderduiken te ondervangen. Verweerder heeft in dat verband terecht betrokken dat eiser herhaaldelijk heeft verklaard niet terug te willen naar Algerije. Eiser beschikt bovendien niet over de benodigde documenten om zelfstandig terug te keren naar Algerije. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft zijn medische klachten niet onderbouwd. Bovendien is de zorg in detentie vergelijkbaar met de zorg in de vrije maatschappij.
7. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.