In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, had op 17 september 2022 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd echter door de minister van Asiel en Migratie buiten behandeling gesteld op 11 juni 2025, omdat eiser zonder toestemming was vertrokken en niet binnen de gestelde termijn contact had opgenomen met de autoriteiten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting op 7 augustus 2025. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet opkomt tegen het niet inhoudelijk behandelen van zijn asielaanvraag, maar enkel tegen het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit rechtmatig was, omdat verweerder niet op de hoogte was van eisers verblijf in Denemarken, waar hij ook een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat verweerder het gebrek in het besluit had hersteld met een aanvullend besluit. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 907,-.