ECLI:NL:RBDHA:2025:15762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
11650014 RP VERZ 25-50292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending geheimhoudingsbeding en onterecht ingehouden boete op loon in arbeidszaak

Op 25 augustus 2025 heeft de kantonrechter in Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoeker], een medewerker van P-Direkt, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De zaak betreft een geschil over een geheimhoudingsbeding in een beëindigingsovereenkomst die op 12 november 2024 was gesloten. [verzoeker] had zijn arbeidsovereenkomst met P-Direkt beëindigd, maar P-Direkt hield een boete van € 1.000,- in op zijn salaris, omdat zij meende dat hij het geheimhoudingsbeding had geschonden door informatie te delen met een collega. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2025 heeft [verzoeker] betwist dat hij het geheimhoudingsbeding had geschonden en verzocht om terugbetaling van het ingehouden bedrag.

De kantonrechter oordeelde dat P-Direkt onvoldoende bewijs had geleverd dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding had geschonden. De rechter stelde vast dat de e-mail van een collega niet voldoende bewijs bood voor de claim van P-Direkt. Bovendien was er geen bewijs dat [verzoeker] tijdens een gesprek met P-Direkt had bevestigd dat hij informatie had gedeeld die onder het geheimhoudingsbeding viel. De rechter verklaarde dat [verzoeker] geen boete verschuldigd was en dat P-Direkt het ingehouden bedrag van € 1.000,- moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 25%. Daarnaast werd P-Direkt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan [verzoeker].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
SH/bc
Zaak- en rolnr.: 11650014 RP VERZ 25-50292
25 augustus 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.C. Jilderda,
tegen
de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
zetelende te Den Haag,
verwerende partij,
hierna te noemen: P-Direkt,
gemachtigde: mr. J.V. Wieling.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met producties I tot en met VIII;
  • het verweerschrift met productie 1;
  • de aanvullende producties IV en V van [verzoeker] ;
  • de aanvullende productie 2 van P-Direkt.
1.2.
Op 28 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens P-Direkt zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Deze bevinden zich in het griffiedossier.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is in dienst bij P-Direkt als Medewerker Administratie.
2.2.
Op 12 november 2024 hebben [verzoeker] en P-Direkt een beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben zij onder meer de volgende afspraken gemaakt:
  • de arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden op 1 februari 2026;
  • [verzoeker] wordt vanaf 1 februari 2025 vrijgesteld van werk;
  • partijen houden de inhoud, wijze van totstandkoming en achtergrond van de beëindingsovereenkomst geheim;
  • als [verzoeker] deze geheimhoudingsplicht schendt, is hij een boete van € 1.000,- verschuldigd.
2.3.
Op 8 januari 2025 heeft [naam 3] , een collega van [verzoeker] , P-Direkt een e-mail gestuurd over zijn verzoek om toekenning van een proportionele jubileumuitkering. In zijn e-mail schrijft hij:
“De beslissing om dit wel te doen wordt bij mij versterkt omdat P-Direkt aan mijn (oud) collega [verzoeker] [ [verzoeker] , toev. ktr.] een ruime schadevergoeding heeft toegekend op basis van de hele IC-kwestie. Omdat de regeling ook kan worden toegekend door bevoegd gezag, lijkt dit mij en geschikte gelegenheid om dit netjes af te sluiten.”
2.4.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft mevrouw [naam 1] , afdelingshoofd bij P-Direkt, met [naam 3] een gesprek gevoerd. Op basis van dat gesprek heeft [naam 1] op 14 februari 2025 een e-mail aan een collega binnen P-Direkt gestuurd. In die e-mail schrijft zij onder meer dat [naam 3] tijdens het gesprek heeft gezegd dat zijn oud-collega hem heeft verteld dat hij voor een langere periode niet meer hoeft te werken maar wel salaris krijgt doorbetaald.
2.5.
Naar aanleiding van de e-mail van en het gesprek met [naam 3] heeft [naam 1] [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek, dat op 28 februari 2025 heeft plaatsgevonden. Bij dit gesprek was mevrouw [naam 2] , HR adviseur bij P-Direkt, aanwezig. Op 7 maart 2025 heeft [naam 1] een e-mail aan [verzoeker] gestuurd. In deze e-mail schrijft zij onder meer:
  • dat [verzoeker] tijdens het gesprek heeft aangegeven dat hij met drie collega’s binnen P-Direkt heeft gesproken over het feit dat hij persoonlijke afspraken heeft gemaakt met de plaatsvervangend directeur van P-Direkt over het einde van het dienstverband en dat deze afspraken zijn vastgelegd, en
  • dat gelet op deze verklaring en de uitlatingen van [naam 3] vaststaat dat [verzoeker] zijn geheimhoudingsplicht uit de beëindingsovereenkomst heeft geschonden en hij de daarin opgenomen boete verschuldigd is.
2.6.
Bij de salarisbetaling van april 2025 heeft P-Direkt een eerste bedrag van € 500,- ingehouden op het salaris van [verzoeker] . In mei 2025 is bij de daaropvolgende salarisbetaling opnieuw een bedrag van € 500,- ingehouden.
2.7.
In drie e-mails van 30 mei 2025 heeft [naam 3] het volgende schriftelijk verklaard:
“ik heb in januari 2025 met [naam 1] gesproken, echter heb nooit in details kunnen weergeven hoe/wat omdat we deze details nooit hebben besproken jij en ik. De ruime vergoeding waarover ik heb gesproken was een aanname. Kortom, daaruit maakte ik op (aanname) dat het niet over 1 maandsalaris ging. Voor de rest komen we uit hetzelfde schuitje en is het mij niet vreemd dat we hier onderling over spraken, puur om voor jezelf te bepalen hoe te acteren in deze “IC kwestie”.
(…)
“in januari 2025 heb ik idd een gesprek gehad met [naam 1] over de ruime schadevergoeding met betrekking tot de “IC Kwestie”.
Tot op heden weet ik niet hoe dit uiteindelijk met jou is afgesproken.
Na mijn contacten in januari 2025 heb ik geen contact meer gehad over jouw situatie met een lid van het management of HR tot een telefoontje van [naam 1] op maandag 26 mei 2025.”
(…)
“ [naam 1] heeft mij gebeld op 26 mei j.l. met het verzoek of ik een verklaring wilde afleggen over het stukje tekst in mijn verzoek om een tegemoetkoming/schadevergoeding bij mijn vervroegd ontslag. Dit heb ik gedaan, echter heb niet bevestigd dat ik ervan op de hoogte was wat jullie uiteindelijk zijn overeengekomen, simpel weg omdat ik dat niet weet.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt om:
voor recht te verklaren dat hij het geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden en derhalve geen boete verschuldigd is;
P-Direkt te verplichten om € 1.000,- terug te betalen, inclusief wettelijke rente, en om over dit bedrag de wettelijke verhoging te betalen;
P-Direkt te veroordelen tot betaling van € 150,- (incl. btw) aan buitengerechtelijke kosten;
P-Direkt te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek ten grondslag dat P-Direkt ten onrechte een bedrag van in totaal € 1.000,- op zijn salaris heeft ingehouden. Hij betwist namelijk dat hij het geheimhoudingsbeding in de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden.
3.3.
P-Direkt voert verweer en stelt dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. Zij voert aan dat [verzoeker] zijn geheimhoudingsplicht wel degelijk heeft geschonden door aan een collega ( [naam 3] ) mededelingen te doen over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Deze collega heeft zowel per e-mail als in een gesprek laten blijken op de hoogte te zijn van de inhoud van de beëindingsovereenkomst, in het bijzonder van de afspraak over langdurige vrijstelling van werk met doorbetaling van het salaris. Hij heeft daarbij verklaard dat deze kennis afkomstig is van [verzoeker] . Bovendien heeft [verzoeker] zelf bevestigd dat hij met drie collega’s gesproken heeft over het feit dat hij afspraken heeft gemaakt over het beëindigen van zijn dienstverband. Dat vormt op zichzelf al een schending van het geheimhoudingsbeding.

4.De beoordeling

Er is geen sprake van schending van het geheimhoudingsbeding
4.1.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de bewijslast in een civiele procedure op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstellingen. De bewijslast ligt in dit geval dus bij P-Direkt, omdat zij zich beroept op het rechtsgevolg van de overtreding van het geheimhoudingsbeding, namelijk dat [verzoeker] een boete verschuldigd is.
4.2.
P-Direkt wijst ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden allereerst naar de e-mail van 8 januari 2025 die zij heeft ontvangen van collega [naam 3] . Uit deze e-mail volgt volgens P-Direkt dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, omdat collega [naam 3] daarin spreekt over een ‘ruime schadevergoeding’ die toegekend zou zijn aan [verzoeker] . In een later gesprek zou collega [naam 3] volgens P-Direkt specifiek hebben gesproken over een langere periode van vrijstelling van werk met doorbetaling van salaris.
4.3.
Uit de bewoordingen van de e-mail van 8 januari 2025 kan niet zonder meer worden afgeleid dat de ruime schadevergoeding waaraan collega [naam 3] refereert betrekking heeft op (de inhoud van) de beëindigingsovereenkomst die [verzoeker] en P-Direkt met elkaar zijn overeengekomen. Collega [naam 3] koppelt in zijn e-mail de schadevergoeding immers expliciet aan de kwestie binnen het team Interne Controle (IC) waar [verzoeker] eerder werkzaam was en niet aan de afspraken die [verzoeker] zou hebben gemaakt in het kader van de beëindiging van zijn dienstverband. Dat collega [naam 3] in een later gesprek zou hebben gesproken over een langere periode van vrijstelling van werk met doorbetaling van salaris kan niet worden vastgesteld enkel op basis van de e-mail van [naam 1] van 14 februari 2025. De in deze e-mail opgenomen samenvatting van haar gesprek met collega [naam 3] is een weergave van dat gesprek vanuit het oogpunt van [naam 1] . Deze samenvatting is niet voorgelegd aan dan wel ondertekend of bevestigd door collega [naam 3] . [naam 3] heeft bovendien in de e-mails 30 mei 2025 verklaard dat hij niet weet wat partijen in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] hebben afgesproken.
4.4.
P-Direkt voert verder aan dat [verzoeker] in een gesprek met [naam 1] en [naam 2] heeft bevestigd dat hij met drie collega’s heeft gesproken over het feit dat hij persoonlijke afspraken heeft gemaakt over het einde van zijn dienstverband en dat die afspraken zijn vastgelegd. [verzoeker] heeft dit gemotiveerd betwist. Hij geeft aan dat hij wel contact heeft gehad met drie collega’s over de IC-kwestie, maar dat daarbij niet is gesproken over de inhoud van de beëindigingsovereenkomst. P-Direkt heeft in reactie op deze betwisting geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [verzoeker] tijdens het gesprek heeft gezegd wat P-Direkt hem toeschrijft. De enkele e-mail van 7 maart 2025 van [naam 1] is daartoe onvoldoende, omdat ook deze e-mail enkel haar interpretatie van het gesprek weergeeft. Bij gebrek aan enig andere onderbouwing kan niet worden vastgesteld of hetgeen P-Direkt aanvoert ten aanzien van de uitlatingen van [verzoeker] tijdens het gesprek met [naam 1] en [naam 2] juist is.
4.5.
Ook indien overigens zou worden aangenomen dat [verzoeker] collega’s heeft verteld dat hij een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten of dat hij afspraken heeft gemaakt over zijn vertrek, betekent dit – anders dan P-Direkt stelt – nog niet dat daarmee het geheimhoudingsbeding in de beëindigingsovereenkomst is geschonden. Deze enkele mededeling zegt op zichzelf immers niets over ‘
de inhoud, wijze van totstandkoming en achtergrond’ van de tussen partijen overeengekomen beëindigingsovereenkomst.
4.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat P-Direkt tegenover de betwistingen van [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. [verzoeker] is dan ook geen boete verschuldigd. De verzochte verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. Het verzoek tot terugbetaling van het bedrag van € 1.000,- zal in de vorm van een veroordeling worden toegewezen. P-Direkt heeft de boete van € 1.000,- immers ten onrechte ingehouden op het salaris van [verzoeker] .
P-Direkt moet de wettelijke verhoging en wettelijke rente betalen
4.7.
Artikel 7:625 lid 1 BW geeft de werknemer een aanspraak op een bepaalde verhoging van zijn in geld vastgesteld loon indien de werkgever dat niet op tijd voldoet.
Met het feit dat P-Direkt de boete van € 1.000,- ten onrechte heeft ingehouden op het salaris van [verzoeker] is gegeven dat dit bedrag te laat is uitbetaald. P-Direkt is daarom de wettelijke verhoging over dit bedrag verschuldigd. De wettelijke verhoging wordt dan ook toegewezen. De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. P-Direkt verkeerde in de onderstelling dat zij de boete mocht inhouden op het salaris van [verzoeker] , omdat [verzoeker] volgens haar het geheimhoudingsbeding zou hebben geschonden. Hoewel P-Direkt de situatie niet juist heeft ingeschat, valt haar hier geen ernstig verwijt van te maken. De wettelijke verhoging wordt daarom gematigd tot 25%.
4.8.
Nu het bedrag van € 1.000,- aan salaris te laat is betaald, is ook de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijsbaar zoals vermeld in de beslissing.
P-Direkt moet de buitengerechtelijke kosten betalen
4.9.
Het verzoek van [verzoeker] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [verzoeker] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat hij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
P-Direkt moet de proceskosten betalen
4.10.
P-Direkt is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 226,00
- salaris gemachtigde € 543,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 904,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker] het geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden en derhalve geen boete verschuldigd is,
5.2.
veroordeelt P-Direkt om aan [verzoeker] het bedrag van € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de respectievelijke salaristermijnen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt P-Direkt tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 25% over het bedrag van € 1.000,-,
5.4.
veroordeelt P-Direkt om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 150,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt P-Direkt in de proceskosten van € 904,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als P-Direkt niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart deze beschikking voor wat betreft onderdelen 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Jongsma, kantonrechter, en op 25 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.