Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de uiterste termijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, was overschreden. Hierdoor werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. De rechtbank legde een rechterlijke dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000, voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt. Tevens werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 453,50.
De rechtbank overwoog dat er bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de beslistermijn rechtvaardigden. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar er was niet tijdig op beslist, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. De rechtbank benadrukte dat indien de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit neemt, dit gevolgen heeft in de vorm van een dwangsom. De uitspraak werd gedaan zonder zitting en is openbaar gemaakt. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken ter onderbouwing van haar beslissing. De eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.