ECLI:NL:RBDHA:2025:15717
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijzondere bijstand
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter compensatie van kosten die hij heeft gemaakt in verband met de ontvoering van zijn zoon naar het buitenland. Hij vroeg om een vergoeding van € 4.971,-, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden had slechts € 428,70 vergoed. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat er geen spoedeisend belang is.
De voorzieningenrechter legt uit dat de bedoeling van een verzoek om voorlopige voorziening niet is om de behandeling van het beroep te bespoedigen. In dit geval is er geen sprake van onverwijlde spoed, aangezien de juridische strijd van verzoeker al jaren aan de gang is en hij geen acute financiële noodsituatie heeft aangetoond die het onmogelijk maakt om de uitkomst van zijn beroepsprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.