ECLI:NL:RBDHA:2025:15717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
25/4304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijzondere bijstand

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter compensatie van kosten die hij heeft gemaakt in verband met de ontvoering van zijn zoon naar het buitenland. Hij vroeg om een vergoeding van € 4.971,-, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden had slechts € 428,70 vergoed. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat er geen spoedeisend belang is.

De voorzieningenrechter legt uit dat de bedoeling van een verzoek om voorlopige voorziening niet is om de behandeling van het beroep te bespoedigen. In dit geval is er geen sprake van onverwijlde spoed, aangezien de juridische strijd van verzoeker al jaren aan de gang is en hij geen acute financiële noodsituatie heeft aangetoond die het onmogelijk maakt om de uitkomst van zijn beroepsprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4304

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Jozefzoon-Flipse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker betreffende de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten die hij heeft gemaakt in verband met de ontvoering van zijn zoon naar [land] en de daaruit voortvloeiende jarenlange juridische strijd. Het college heeft hem slechts een bedrag van € 428,70 vergoed, terwijl hij om vergoeding van een bedrag van € 4.971,- had gevraagd .Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 december 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 mei 2025 op het bezwaar van verzoeker is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening hangende beroep gevraagd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bedoeling van zo'n verzoek niet is dat daarmee de behandeling van het beroep wordt bespoedigd. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In het geval van verzoeker is daarvan geen sprake. De kosten waarvoor vergoeding is gevraagd via de bijzondere bijstand hebben te maken met een al jaren durende juridische strijd in verband met de ontvoering van verzoekers zoon naar het buitenland. Een deel van de gemaakte kosten is bovendien een jaar geleden al betaald. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom verzoeker de uitkomst van zijn beroepsprocedure niet af zou kunnen wachten. De juridische strijd waarin verzoeker verwikkeld is duurt al jaren. Er is niet gebleken dat verzoeker als gevolg van het bestreden besluit te maken heeft met een acute financiële noodsituatie die het onmogelijk maakt dat verzoeker de uitkomst van zijn beroepsprocedure afwacht.

Conclusie en gevolgen

3. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter zal het verzoek dus afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.
De griffier is verhinderde om
deze uitspraak mee te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.