In deze zaak heeft eiser, een Syriër, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 8 april 2024 en had volgens de wet binnen zes maanden moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 10 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas op 29 oktober 2024 beroep ingesteld, meer dan twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een besluitmoratorium gold voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen van Syriërs werd verlengd. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser onder het moratorium valt, waardoor de minister uiterlijk op 8 oktober 2025 moet beslissen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is, omdat de minister nog niet te laat heeft beslist. Eiser krijgt echter wel een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe aan eiser voor de gemaakte proceskosten.