In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, een Nigeriaanse man, had op 14 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond was afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 15 juli 2025, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. J.J. de Vries, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. I. van Es.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in een andere zaak (NL25.12345), waarin het beroep van de verzoeker gegrond werd verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten, waardoor de voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.