Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2025 in de zaak tussen
[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, het college
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de voorzieningenrechter
welke afvalstoffen ZZS bevatten en de aard van de ZZS (inclusief CAS-nummer).
Op grond van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer moeten maatregelen genomen worden om herhaling of de gevolgen van het ongewone voorval (waaronder ook andere bijzondere bedrijfsomstandigheden dan storingen) te voorkomen, of voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Een RBB geeft hieraan een concrete invulling.
Voor stookinstallaties is in artikel 3.10g van het Activiteitenbesluit een separate storingsregeling opgenomen.
Voorschrift 8.3.1 geldt ook voor procesinstallaties zonder afgasreinigingstechniek, indien bij storingen aan deze procesinstallaties emissies uit puntbronnen kunnen ontstaan.
Bij storingen en onderhoudswerkzaamheden van een installatie of afgasreinigingsinstallatie (exclusief stookinstallaties) hoeven deze niet uit bedrijf te worden genomen, als de uitgebruikname leidt tot grotere of andere emissies dan onder normale bedrijfsomstandigheden.”
Het aangepaste start-stop protocol moet voor 1 januari 2024 door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd.” wordt geschrapt.
“Binnen negen maanden na inwerkingtreding van dit voorschrift moet een controleplan met betrekking tot de toepassing van ERP’s ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
- Ter invulling van het tweede en derde gedachtestreepje moet worden aangegeven welke bandbreedte een bepaalde ERP bestrijkt. De controle ziet op de vraag of binnen die bandbreedte wordt gebleven.
- De actie bij het over- en onderschrijden van de bandbreedte voor de betreffende ERP, zoals bedoeld bij gedachtestreepje 6, dient naar redelijkheid te gebeuren.
- Voor ERP’s die niet in bijlage XXIXa van de aanvraag staan maar wel in bijlage VI voorkomen, dient een gap-analyse te worden opgenomen in het controleplan.
- Het eerste en tweede gedachtestreepje (welke ERP’s worden toegepast en binnen welke grenzen van de waarden van de ERP wordt voldaan aan de emissie-eisen) is niet van toepassing op emissies waarop artikel 2.8, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit van toepassing is.
- Continue registratie van de ERP’s heeft de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is, kan daar van worden afgezien, mits dit deugdelijk wordt toegelicht.
- Gelet op de rechtstreeks geldende aantoonplicht zoals bedoeld in artikel 2.8, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, verzoeken wij de daar bedoelde gegevens, direct mee te nemen in het hierboven genoemde controleplan.
- In artikel 2.8, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, staat vermeld dat moet worden aangetoond welke ERP’s dienen om de emissies van een specifieke component te controleren en binnen welke grenzen van de waarden van de ERP’s wordt voldaan aan de emissie-eisen.”
Conclusie en gevolgen
Beslissing
“Van elke voorzienbare incidentele bijzondere bedrijfsomstandigheid die (mogelijk) overlast buiten de inrichting of nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, moet vooraf melding worden gedaan bij de Meldkamer DCMR.”
“In aanvulling op artikel 10.38 van de Wet milieubeheer wordt met betrekking tot de afvalstoffen die worden afgevoerd, het volgende geregistreerd en verstrekt aan de persoon die de afvalstof ontvangt:
welke afvalstoffen ZZS bevatten en de aard van de ZZS (inclusief CAS-nummer).
“Ieder jaar wordt in of als bijlage bij het milieujaarverslag gerapporteerd, welke afvalstoffen met ZZS gedurende het rapportagejaar de inrichting hebben verlaten. De rapportage bevat de afvalstromen. Daarbij worden per afvalstroom de verwerkingsmethode en de bestemming van de afvalstoffen vermeld.”
“De olie- en benzineafscheider die gebruikt wordt voor de zuivering van afvalwater afkomstig van de werkplaats moet voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 858-1:2002 en NEN-EN 858-2:2003. In afwijking hiervan hoeven bestaande olie- en benzineafscheiders die gebruikt worden voor de zuivering van afvalwater afkomstig van de werkplaats en andere bestaande olie- en benzineafscheiders, te weten olie- en benzineafscheiders voor afvalwater afkomstig van de botenberging en het dieseltankstation nabij het LCC-terrein, niet aan bovenstaande normen te voldoen.”
“Bij storingen en onderhoudswerkzaamheden van een [afgasreinigings]installatie (met uitzondering van stookinstallaties) moeten de op deze [afgasreinigings]installatie aangesloten installaties en activiteiten zo snel mogelijk uit bedrijf worden genomen, indien en voor zover uitgebruikname niet leidt tot grotere of andere emissies dan onder normale bedrijfsomstandigheden het geval is, tenzij voor de betreffende installatie een door het bevoegd gezag goedgekeurde regeling bijzondere bedrijfsomstandigheden (RBB) is vastgesteld.
Op grond van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer moeten maatregelen genomen worden om herhaling of de gevolgen van het ongewone voorval (waaronder ook andere bijzondere bedrijfsomstandigheden dan storingen) te voorkomen, of voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Een RBB geeft hieraan een concrete invulling.
Voor stookinstallaties is in artikel 3.10g van het Activiteitenbesluit een separate storingsregeling opgenomen.
Voorschrift 8.3.1 geldt ook voor procesinstallaties zonder afgasreinigingstechniek, indien bij storingen aan deze procesinstallaties emissies uit puntbronnen kunnen ontstaan.
Bij storingen en onderhoudswerkzaamheden van een installatie of afgasreinigingsinstallatie (exclusief stookinstallaties) hoeven deze niet uit bedrijf te worden genomen, als de uitgebruikname leidt tot grotere of andere emissies dan onder normale bedrijfsomstandigheden.”
Het aangepaste start-stop protocol moet voor 1 januari 2024 door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd.”, wordt geschrapt;
“Emissies naar de lucht moeten worden gecontroleerd door middel van emissierelevante parameters van de categorie B voor alle emissies waarvan in bijlage XIV en XXIXa van de aanvraag is aangegeven dat die emissies met behulp van ERP’s worden gecontroleerd. De controles moeten worden uitgevoerd zo lang als het emissiepunt in bedrijf is.
- Ter invulling van het tweede en derde gedachtestreepje moet worden aangegeven welke bandbreedte een bepaalde ERP bestrijkt. De controle ziet op de vraag of binnen die bandbreedte wordt gebleven.
- De actie bij het over- en onderschrijden van de bandbreedte voor de betreffende ERP, zoals bedoeld bij gedachtestreepje 6, dient naar redelijkheid te gebeuren.
- Voor ERP’s die niet in bijlage XXIXa van de aanvraag staan maar wel in bijlage VI voorkomen, dient een gap-analyse te worden opgenomen in het controleplan.
- Het eerste en tweede gedachtestreepje (welke ERP’s worden toegepast en binnen welke grenzen van de waarden van de ERP wordt voldaan aan de emissie-eisen) is niet van toepassing op emissies waarop artikel 2.8, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit van toepassing is.
- Continue registratie van de ERP’s heeft de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is, kan daar van worden afgezien, mits dit deugdelijk wordt toegelicht.
- Gelet op de rechtstreeks geldende aantoonplicht zoals bedoeld in artikel 2.8, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, verzoeken wij de daar bedoelde gegevens, direct mee te nemen in het hierboven genoemde controleplan.
- In artikel 2.8, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, staat vermeld dat moet worden aangetoond welke ERP’s dienen om de emissies van een specifieke component te controleren en binnen welke grenzen van de waarden van de ERP’s wordt voldaan aan de emissie-eisen.”
“Aan een emissiegrenswaarde uit de voorschriften 8.2.4 tot en met 8.2.11, 8.3.3, 8.3.6 tot en met 8.3.8 van dit besluit wordt voldaan indien de emissie, gecontroleerd volgens het in voorschrift 8.5.2 bedoelde goedgekeurde controleplan, de emissiegrenswaarde niet heeft overschreden.”
“Er moet binnen drie maanden een meet- en registratiesysteem in de inrichting aanwezig zijn.”
“Bij de bepaling van de lek- en diffuse verliezen bij de bronnen genoemd onder het vijfde aandachtstreepje volstaat een schatting, indien wordt toegelicht waarom met een schatting wordt volstaan. Voorbeelden van een dergelijke situatie zijn dat het om een verwaarloosbare stroom gaat en/of dat de omvang van de stroom een bepaalde maximumwaarde niet te boven gaat.”
“De volgende informatie over de emissies naar de lucht moet uiterlijk vijf jaar na 17 december 2021 aan het bevoegd gezag worden verstrekt:”
“Voor het ontwerp, de fabricage, de samenbouw, de beveiliging, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikname en het gebruik van stationaire drukapparatuur en samenstellen met een maximaal toelaatbare druk tussen -1 en 0,5 bar moet vergunninghouder ter goedkeuring van het bevoegd gezag een rapportage overleggen, waarin is vastgelegd hoe de technische integriteit wordt geborgd van daarbij gebruikte stationaire drukvaten, installatieleidingen, appendages en stelsels daarvan.
“In een opslagvoorziening voor toncilinders mogen, met uitzondering ten behoeve van monstername en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit, geen aftap- of overtapwerkzaamheden plaats vinden. Ompakwerkzaamheden mogen slechts plaats vinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend. Bij de locaties F.08a en F.08.b (middenterrein en noordzijde) mogen wel aftap- en overtapwerkzaamheden plaats vinden.”
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage: tabel in bijlage G
oude’ jaarvracht is cursief tussen haakjes weergegeven): Ether A/B 254 (
21) kg/jaar, PFAC 32 (
1.4) kg/jaar, H(C)FK’s 2.511 (
44)
760) kg/jaar en PFIB 1 (
15) kg/jaar.