Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 12 december 2024 in Den Haag een woningoverval te hebben gepleegd. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 7 augustus 2025, waar de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Vogel, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder bedreiging met een mes het slachtoffer heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of goederen. De bewijsbeslissing was gebaseerd op telefoongegevens en getuigenverklaringen die de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat iemand anders zijn telefoon of bankpas had gebruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging tot afpersing en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van het slachtoffer en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de veiligheid van de betrokkenen. De rechtbank nam in aanmerking dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden. De opgelegde straf werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.