ECLI:NL:RBDHA:2025:15645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
09/269247-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettend rijgedrag en gebruik van mobiele telefoon

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 april 2024 te Noordwijk. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij twee slachtoffers door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Tijdens de rechtszitting op 7 augustus 2025 werd vastgesteld dat de verdachte zijn mobiele telefoon had vastgehouden tijdens het rijden, wat bijdroeg aan zijn onoplettendheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie en met een hogere snelheid dan toegestaan reed. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte voor twaalf maanden de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was geweest, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/269247-24
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.H. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Beekman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat de verdachte met zijn rijgedrag roekeloos heeft gereden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in
bijlage IIvan het vonnis opgenomen
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van roekeloosheid dan wel van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Daarnaast is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 vereist dat ten gevolge van het ongeval sprake is van zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel dat het slachtoffer daardoor tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden heeft ondervonden.
3.4.2.
Vasthouden van de mobiele telefoon
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn mobiele telefoon zou hebben vastgehouden tijdens het rijden. Daartoe is aangevoerd dat in de telefoon geen informatie is vastgelegd waaruit kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden tijdens het rijden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de telefonische melding dat het verkeersongeval had plaatsgevonden bij de meldkamer is binnengekomen om 17.31 uur. Het verkeersongeval moet kort voor dit tijdstip hebben plaatsgevonden.
Uit het onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte volgt dat de verdachte om 17.29.02 uur het bericht ‘omw’ en om 17.29.59 uur een afbeelding met hartjes heeft verzonden via de applicatie WhatsApp. De verdachte heeft verklaard deze berichten naar zijn vriendin te hebben gestuurd. In dit verband heeft de verdachte tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij zijn telefoon uit zijn broekzak moet halen om een bericht via WhatsApp te versturen of te lezen. Daaruit begrijpt de rechtbank dat de verdachte slechts handmatig berichten kan versturen als hij in de auto zit. Voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij berichten heeft verstuurd naar zijn vriendin vanaf een parkeerhaven langs de weg, kan op grond van het tijdsverloop worden vastgesteld dat dat in ieder geval niet de berichten zijn geweest zoals hiervoor opgenomen.
Gelet op het voormelde, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte in de momenten voorafgaand aan het ongeval, zijn telefoon heeft gebruikt tijdens het rijden en dat hij die daarbij in de hand heeft vastgehouden.
3.4.3.
Onvoldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie
De verdachte heeft verklaard dat hij de Peugeot van [naam 1] pas zag op het moment dat hij het voertuig op ongeveer honderd meter was genaderd, nadat een vrachtwagen de afslag had genomen. [naam 1] verklaarde dat zij de auto van de verdachte al zag op het moment dat deze op een afstand van zes- tot achthonderd meter was en met hoge snelheid in haar richting zag rijden. Zij heeft verklaard dat zij stilstond op de rijbaan en, gelet op de snelheid van het voertuig van de verdachte, uiteindelijk de alarmlichten van haar auto heeft aangezet.
Hieruit volgt dat het zicht tussen beide voertuigen niet werd gehinderd en de verdachte over een relatief lange afstand in de gelegenheid moet zijn geweest om het stilstaande voertuig van [naam 1] en de filevorming op te merken.
De rechtbank is van oordeel dat het – mede gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen met betrekking tot het telefoongebruik van de verdachte – onder de gegeven omstandigheden evident is dat de verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie.
3.4.4.
Hogere snelheid dan toegestaan
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 102 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte ontkent te hard te hebben gereden en dat de snelheid waarmee de verdachte reed niet op objectieve wijze is vastgesteld. De uit de Life360-applicatie verkregen gegevens moeten als onvoldoende betrouwbaar worden beschouwd, omdat de snelheid niet regelmatig werd vastgesteld rond het tijdstip van het ongeval en onbekend is of de applicatie op nauwkeurige en betrouwbare wijze snelheidsgegevens heeft verzameld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen reeds onder 3.4.3. van dit vonnis is overwogen met betrekking tot de afstand en het ongehinderde zicht tussen de voertuigen van [naam 1] en de verdachte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte over een ruime afstand gelegenheid heeft gehad om te remmen. Evenwel volgt uit forensisch onderzoek dat het bandenspoor van het voertuig van de verdachte een totale lengte van slechts 26,34 meter was. Eveneens volgt uit voornoemd onderzoek dat de impact van de botsing zodanig groot is geweest dat het voertuig van [naam 1] niet alleen behoorlijke schade heeft opgelopen, maar ook nog op de tegenovergestelde weghelft terechtgekomen is, waarna het voertuig in botsing is gekomen met een tegenligger.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij dacht dat hij tussen de 80 en 90 kilometer per uur reed, terwijl hij wist dat op die locatie de toegestane snelheid 80 kilometer per uur was. Hieruit volgt dat de verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan toegestaan, waardoor deze gedraging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte ongeveer 102 kilometer per uur heeft gereden. De mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de uit de telefoon van de verdachte verkregen gegevens is onvoldoende komen vast te staan, waardoor de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van dit deel van het tenlastegelegde.
3.4.5.
Niet tijdig tot stilstand brengen van zijn motorrijtuig
Zoals reeds hierboven door de rechtbank is vastgesteld, heeft de verdachte gedurende een relatief lange afstand de gelegenheid gehad om het stilstaande voertuig van [naam 1] op te merken. Ook heeft de verdachte gereden met een hogere snelheid dan aldaar toegestaan, terwijl hij zijn aandacht niet had gericht op de verkeerssituatie. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat de verdachte de weg en dus de filevorming over een ruime afstand heeft moeten kunnen overzien. Er is geen aanleiding om aan te nemen – buiten de verklaring van de verdachte – dat het zicht van de verdachte werd gehinderd door een ander voertuig.
Het bandenspoor van het voertuig van de verdachte is slechts 26,34 meter lang. De rechtbank stelt vast dat de verdachte dus vlak voor het moment van de botsing nog heeft geprobeerd te remmen, maar dat het gelet op zijn afstand ten opzichte van het voertuig van [naam 1] en zijn onaangepaste snelheid niet meer mogelijk was om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gedraging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.6.
Het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
Omdat de rechtbank de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen – behoudens de snelheid van ongeveer 102 kilometer per uur – wettig en overtuigend bewezen acht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte dit, gelet op de combinatie van deze gedragingen, in ernstige mate heeft gedaan.
3.4.7.
Opzet
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van de verdachte uit het vasthouden van zijn mobiele telefoon tijdens het rijden, het onvoldoende aandacht hebben voor het verkeer en de verkeerssituatie, het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid en het onvoldoende regelen van zijn snelheid zodat de verdachte in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een auto alsmede het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, niet anders dan opzettelijk kunnen worden gedaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het samenstel van alle aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht is geweest.
3.4.8.
De mate van schuld
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de hem verweten gedragingen in het verkeer heeft begaan, dient de rechtbank te beoordelen in welke mate de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden.
In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 WVW 1994 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Gekeken moet dus worden naar het samenstel van gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door de hem verweten gedragingen niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen die van hem als bestuurder mag worden verwacht en dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse. Hij heeft zich niet gedragen zoals van een behoorlijk verkeersdeelnemer mag worden verwacht en heeft onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben verwezenlijkt.
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, maar acht – anders dan de officier van justitie – de gedragingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in voornoemde zin heeft gereden, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op of omstreeks 15 april 2024 te Noordwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto) daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N 206 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat dat gebruikt kan worden voor communicatie of informatieverwerking vast heeft gehouden en vervolgens
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie gehad en vervolgens
- hij heeft aldaar met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur gereden en vervolgens
- hij heeft zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar bevindend motorrijtuig (auto van het merk Peugeot) is gebotst waardoor deze auto door die aanrijding op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, waardoor een aldaar op die rijbaan rijdend motorrijtuig (auto van het merk Opel) tegen dat motorrijtuig (Peugeot) auto is gebotst, waardoor anderen genaamd A) [naam 1] en B) [naam 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten A) een breuk van de eerste wervel en een longkneuzing en een breuk van het kuitbeen van de rechter enkel en B) een longkneuzing van de bovenkwab van de linkerlong en een breuk van de linker enkel, werd toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen gevangenisstraf, maar een taakstraf met een groot voorwaardelijk deel op te leggen.
Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is als bestuurder van een personenauto door zijn aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag achter op een voertuig gereden dat stilstond in verband met filevorming op de Provinciale weg N206 nabij Noordwijk. Als gevolg hiervan is voornoemd voertuig op de tegenovergestelde rijbaan terechtgekomen en is een flinke frontale botsing tussen deze en een andere personenauto veroorzaakt. Het ongeval leidde tot pijn en zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [naam 1] , waar zij blijkens haar slachtofferverklaring tot op de dag van vandaag de lichamelijke en mentale gevolgen van ondervindt. Ook de heer [naam 2] , die op de tegenovergestelde rijbaan in frontale botsing kwam met het voertuig van [naam 1] , heeft daarbij pijn en zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025. Daaruit blijkt dat aan de verdachte in 2022 een strafbeschikking is opgelegd voor een (forse) snelheidsovertreding.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door de verdediging op 17 juli 2025 verstrekte stukken, waaronder een psychodiagnostisch onderzoek d.d. 5 oktober 2010 en een verklaring van de werkgever van de verdachte d.d. 26 maart 2025.
Uit voornoemd psychodiagnostisch onderzoek volgt dat de verdachte bekend is met een autismespectrumstoornis, te weten PDD-nos. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte hierdoor moeite heeft met de sociale interactie met andere mensen en ongeïnteresseerd of onverschillig kan overkomen, zonder dat daar in werkelijkheid sprake van is.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de verdachte zichtbaar moeite had met sociale interactie en het beantwoorden van vragen. Hoewel de rechtbank hierbij in ogenschouw heeft genomen dat bij de verdachte sprake is van PDD-nos, is zij van oordeel dat dat de verdachte niet in zijn geheel kan ontslaan van het nemen van enige verantwoordelijkheid of een handreiking richting de slachtoffers. De verdachte had in de periode tussen het ongeval en de terechtzitting op een hem passende wijze contact kunnen of laten opnemen. De verdachte heeft nu geen zichtbare verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en evenmin openheid van zaken gegeven over de toedracht van het ongeval, hetgeen de rechtbank hem aanrekent en in strafverhogende zin meeweegt.
Strafoplegging
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, gelet op de ernst van de gedragingen van de verdachte, passend en geboden.
Ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen
Voorts volgt uit de door de verdediging overgelegde verklaring van de werkgever van de verdachte dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden en om van en naar zijn werk te kunnen reizen. De rechtbank heeft ter terechtzitting eveneens kennisgenomen van de zorgtaken die de verdachte op dit moment vervult voor zijn onlangs met een keizersnede bevallen partner en hun twee jonge kinderen.
Desondanks acht de rechtbank de bijkomende straf van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onvoldoende is gebleken om welke redenen het belang van de verdachte om te beschikken over zijn rijbewijs, zwaarder weegt dan het met de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen beoogde belang van de verkeersveiligheid. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het vervoer van en naar zijn werk, zijn werkzaamheden en zorgtaken niet op andere wijze kan realiseren. Gelet op het voormelde ziet de rechtbank geen aanleiding om deze straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (EEN) MAAND;
bepaalt dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12 (TWAALF) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
mr. H.G. Egter van Wissekerke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen en mr. D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 15 april 2024 te Noordwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto) daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N 206 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat dat gebruikt kan worden voor communicatie of informatieverwerking vast heeft gehouden en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie gehad en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar met een snelheid van ongeveer 102 kilometer, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur gereden en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdend/bevindend motorrijtuig (auto van het merk Peugeot) is gebotst waardoor deze auto door die aanrijding op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, waardoor een aldaar op die rijbaan rijdend motorrijtuig (auto van het merk Opel) tegen dat motorrijtuig (Peugeot) auto is gebotst, waardoor (een) ander(en) (genaamd A) [naam 1] en/of B) [naam 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten A) een breuk van de eerste wervel en/of een
longkneuzing en/of een breuk van het kuitbeen van de rechter enkel en/of B) een longkneuzing van de bovenkwab van de linkerlong en/of een breuk van de linker enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2024 te Noordwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg de N 206, als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat dat gebruikt kan worden voor communicatie of informatieverwerking vast heeft gehouden en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie gehad en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar met een snelheid van ongeveer 102 kilometer, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur gereden en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdend/bevindend motorrijtuig (auto van het merk Peugeot) is gebotst waardoor deze auto door die aanrijding op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, waardoor een aldaar op die rijbaan rijdend motorrijtuig (auto van het merk Opel) tegen dat motorrijtuig (Peugeot) auto is gebotst, waardoor (een) ander(en) (genaamd A) [naam 1] en/of B) [naam 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten A) een breuk van de eerste wervel en/of een longkneuzing en/of een breuk van het kuitbeen van de rechter enkel en/of B) een longkneuzing van de bovenkwab van de linkerlong en/of een breuk van de linker enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;