6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is als bestuurder van een personenauto door zijn aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag achter op een voertuig gereden dat stilstond in verband met filevorming op de Provinciale weg N206 nabij Noordwijk. Als gevolg hiervan is voornoemd voertuig op de tegenovergestelde rijbaan terechtgekomen en is een flinke frontale botsing tussen deze en een andere personenauto veroorzaakt. Het ongeval leidde tot pijn en zwaar lichamelijk letsel bij mevrouw [naam 1] , waar zij blijkens haar slachtofferverklaring tot op de dag van vandaag de lichamelijke en mentale gevolgen van ondervindt. Ook de heer [naam 2] , die op de tegenovergestelde rijbaan in frontale botsing kwam met het voertuig van [naam 1] , heeft daarbij pijn en zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025. Daaruit blijkt dat aan de verdachte in 2022 een strafbeschikking is opgelegd voor een (forse) snelheidsovertreding.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door de verdediging op 17 juli 2025 verstrekte stukken, waaronder een psychodiagnostisch onderzoek d.d. 5 oktober 2010 en een verklaring van de werkgever van de verdachte d.d. 26 maart 2025.
Uit voornoemd psychodiagnostisch onderzoek volgt dat de verdachte bekend is met een autismespectrumstoornis, te weten PDD-nos. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte hierdoor moeite heeft met de sociale interactie met andere mensen en ongeïnteresseerd of onverschillig kan overkomen, zonder dat daar in werkelijkheid sprake van is.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de verdachte zichtbaar moeite had met sociale interactie en het beantwoorden van vragen. Hoewel de rechtbank hierbij in ogenschouw heeft genomen dat bij de verdachte sprake is van PDD-nos, is zij van oordeel dat dat de verdachte niet in zijn geheel kan ontslaan van het nemen van enige verantwoordelijkheid of een handreiking richting de slachtoffers. De verdachte had in de periode tussen het ongeval en de terechtzitting op een hem passende wijze contact kunnen of laten opnemen. De verdachte heeft nu geen zichtbare verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en evenmin openheid van zaken gegeven over de toedracht van het ongeval, hetgeen de rechtbank hem aanrekent en in strafverhogende zin meeweegt.
Strafoplegging
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, gelet op de ernst van de gedragingen van de verdachte, passend en geboden.
Ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen
Voorts volgt uit de door de verdediging overgelegde verklaring van de werkgever van de verdachte dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden en om van en naar zijn werk te kunnen reizen. De rechtbank heeft ter terechtzitting eveneens kennisgenomen van de zorgtaken die de verdachte op dit moment vervult voor zijn onlangs met een keizersnede bevallen partner en hun twee jonge kinderen.
Desondanks acht de rechtbank de bijkomende straf van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onvoldoende is gebleken om welke redenen het belang van de verdachte om te beschikken over zijn rijbewijs, zwaarder weegt dan het met de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen beoogde belang van de verkeersveiligheid. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het vervoer van en naar zijn werk, zijn werkzaamheden en zorgtaken niet op andere wijze kan realiseren. Gelet op het voormelde ziet de rechtbank geen aanleiding om deze straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.