Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.49563 en NL24.49565, waarbij de voorzieningenrechter, mr. A.G.D. Overmars, de verzoeken om voorlopige voorziening heeft afgewezen. De verzoekers, [naam 1] en [naam 2], hebben tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, omdat hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De minister stelde dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. Tijdens de zitting op 31 januari 2025 zijn de verzoeken om voorlopige voorziening behandeld, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, en de minister werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft de beroepen van verzoekers gegrond verklaard, wat betekent dat de verzoeken om voorlopige voorziening niet meer nodig waren. De voorzieningenrechter heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 907,-, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van de betrokken overheidsinstanties in het asielproces. De rechtbank heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken in de behandeling van asielaanvragen en de rol van de verschillende betrokken partijen.