In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die eerder asiel heeft aangevraagd op basis van zijn bekering tot het christendom, stelt dat hij vanwege zijn geloofsgroei opnieuw asiel wenst aan te vragen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de geloofsgroei van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de minister de aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gestelde geloofsgroei en dat zijn verklaringen niet overtuigend zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister rekening heeft gehouden met de psychische klachten van de eiser, maar dat deze niet hebben geleid tot een andere beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank bevestigt dat de minister de eerdere afwijzingen van asielaanvragen in aanmerking heeft genomen en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.