ECLI:NL:RBDHA:2025:1561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag van een Iraanse eiser met betrekking tot geloofsgroei en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die eerder asiel heeft aangevraagd op basis van zijn bekering tot het christendom, stelt dat hij vanwege zijn geloofsgroei opnieuw asiel wenst aan te vragen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de geloofsgroei van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de minister de aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gestelde geloofsgroei en dat zijn verklaringen niet overtuigend zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister rekening heeft gehouden met de psychische klachten van de eiser, maar dat deze niet hebben geleid tot een andere beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank bevestigt dat de minister de eerdere afwijzingen van asielaanvragen in aanmerking heeft genomen en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50629

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Minister van Asiel en Migratie, minister

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft, door de minister ontvangen op 30 januari 2024, een op 18 januari 2024 gedateerde opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 december 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Eerdere asielaanvragen van eiser
2. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend. Eiser heeft op 20 februari 2016 voor het eerst in Nederland een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. De minister heeft de bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht en de aanvraag ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast, omdat zowel het beroep [1] als het hoger beroep [2] van eiser ongegrond zijn verklaard.
3. Op 23 oktober 2017 heeft de minister van eiser een tweede asielaanvraag met dagtekening 16 oktober 2017 ontvangen, die bij besluit van 26 januari 2018 door de minister niet-ontvankelijk is verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast. [3]
4. In de hiervoor in de voetnoten aangehaalde uitspraken is in rechte vastgesteld dat de minister zich niet ten onrechte, en voldoende gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen de motieven voor zijn proces van bekering naar het christelijk geloof niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat hij geen inzage heeft gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en ontwikkeling. Eisers verklaringen over zijn kennis van het geloof en de door hem verrichte activiteiten hebben de minister niet tot een ander standpunt over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn bekering hoeven brengen.
Huidige asielaanvraag
5. Eiser heeft opnieuw asiel aangevraagd, omdat er volgens hem sprake is van geloofsgroei en omdat hij van mening is dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom bij terugkeer naar Iran gevaar loopt. Hij heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een verslag van een geloofsgesprek met de Commissie Plaisier van 21 december 2023,
- een bericht op de site van de stadskerk,
- twee brieven van de voorganger van de stadskerk (van 18 oktober 2022 en 9 december 2023),
- brieven van de behandelaar van de Evenaar (1 juni 2022 en 4 oktober 2023), en
- een viertal, deels ongedateerde, ondersteunende verklaringen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank zal eisers beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. geloofsgroei.
8.1.
De minister acht de asielaanvraag ontvankelijk. De minister heeft blijkens het voornemen dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit de aanvraag beoordeeld op basis van werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen (de werkinstructie). Zij vindt dat eiser met zijn verklaringen en de door hem overgelegde documenten zijn gestelde geloofsgroei niet geloofwaardig heeft gemaakt. Volgens de minister geven eisers herhaalde, vage en algemene verklaringen weinig tot geen inzicht in de weg naar eisers geloofsgroei. In het gehoor spreekt eiser enkel van de uitkomst die de gestelde geloofsgroei hem heeft gebracht naar aanleiding van het vaker uitvoeren van kerkelijke activiteiten. Daarnaast stelt eiser dichter bij het geloof te zijn gebracht door een aantal persoonlijke omstandigheden. Echter eiser heeft onvoldoende inzicht geboden in hetgeen hij concreet heeft gedaan om tot deze geloofsgroei te komen. Eiser is overwegend algemeen over hetgeen hij wel heeft gedaan, en hij heeft weinig tot geen gedetailleerde antwoorden gegeven op de vragen die hem zijn gesteld. Hierbij is rekening gehouden met eisers psychische klachten. Echter blijkt nergens dat eiser niet in staat is om persoonlijker en gedetailleerder te verklaren dan dat hij tot op heden heeft gedaan. Gelet op eisers eigen verklaring dat hij voor zijn vertrek uit Iran al geïnteresseerd was in het christendom en sinds de afwijzing in 2018 al bezig is met zijn geloofsverdieping, mag er zeker het een en ander van eiser verwacht worden in het kader van meer detail en authenticiteit. Gezien dit eisers derde asielaanvraag is, berust er een sterkere bewijslast op hem, waarbij verwacht mag worden dat eiser zijn geloofsgroei beter en gedetailleerder kan onderbouwen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Gelet op het voorgaande vindt de minister eisers gestelde geloofsgroei ongeloofwaardig.
8.2.
Verder geeft de minister aan dat eiser op 29 maart 2017 al een terugkeerbesluit en op 26 januari 2018 al een inreisverbod heeft gekregen, die nog steeds geldig zijn.
De beroepsgronden
9. Eiser stelt - kort gezegd - dat de afwijzing onzorgvuldig en onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast hadden het terugkeerbesluit en het inreisverbod ingetrokken moeten worden omdat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest EU.
Psychische klachten
9.1.
Eiser voert aan dat zijn psychische klachten niet juist zijn meegewogen bij de beoordeling van zijn verklaringen. Zijn klachten [5] zijn van invloed op zijn vermogen met diepgang te verklaren. Ook is de samenhang tussen zijn psychische klachten en het copingsmechanisme door de minister niet meegenomen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn bekering en geloofsgroei.
Beoordeling geloofsgroei
9.2.
Eiser voert verder aan dat in het bestreden besluit in het geheel niet gemotiveerd is ingegaan op het aspect van het geloof van eiser én de groei daarin, zijn langdurige deelname aan activiteiten binnen zijn geloofsgemeenschap en hun steun, o.a. door voor hem te bidden.
Rapportage van de Commissie Plaisier
9.3.
Eiser stelt dat miskend wordt door de minister dat de Commissie Plaisier zich niet bezighoudt met een alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas, maar dat zij aan de hand van alle ook in eerdere procedures door eiser afgelegde verklaringen en na een geloofsgesprek met eiser, vanuit haar eigen expertise een beoordeling maakt van de verklaringen van eiser over zijn geloof en geloofsgroei en deze van een religieuze duiding en context voorziet die gebaseerd is op de in de Commissie aanwezige kwaliteiten. Allereerst wijst eiser erop dat, zoals ook uit verslaglegging van de Commissie blijkt, dat hij
aanvankelijk ook gestrest was, maar dat het gesprek bij de Commissie hem veiligheid bood, ondanks zijn beperkingen. Voorts blijkt uit de verslaglegging dat eiser beter in staat is om aan de hand van concrete Bijbelteksten verklaringen af te leggen die inzicht geven in zijn geloofsbeleving en zijn groei daarin, en wordt eens te meer duidelijk dat eiser in staat is over zijn geloofsgroei te verklaren aan de hand van Bijbelteksten. Daarin verschilt het onderzoek van de Commissie dan ook wezenlijk van het onderzoek door de minister. Eiser verwijst in deze kortheidshalve naar beide rapportages [6] van de Commissie Plaisier.
De minister had dan ook in het bestreden besluit nader dienen te motiveren waarom de
constateringen van de commissieleden gepasseerd worden én meer gewicht wordt toegekend aan het eigen oordeel van de minister over de geloofsgroei van eiser.
Terugkeerbesluit/inreisverbod/risico schending artikel 3 van het EVRM bij terugkeer
9.4.
Eiser voert aan dat hij als vluchteling moet worden toegelaten en het inreisverbod en het terugkeerbesluit hadden moeten worden ingetrokken. [7] Eiser noemt daarvoor de omstandigheden dat hij al tien jaar weg is, de illegale uitreis, de terugkeer op een laissez-passer, de controle van de telefoon waarop de Bijbel staat, de bekendheid van de Iraanse autoriteiten met het asielmotief en de extra aandacht vanwege de medische omstandigheden bij de overdracht. Daarbij komt dat eiser zich niet als moslim en/of als loyaal aan het Iraanse regime wil voordoen. De autoriteiten zullen hem opvattingen toedichten.
Beoordelingskader
10. Eiser heeft een opvolgende - gebaseerd op zijn gestelde bekering tot het christendom - asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 [8] volgt dat er op eiser een verzwaarde bewijslast ligt omdat in rechte vaststaat dat de minister de bekering van eiser tot het christendom in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder namelijk al ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De minister moet de vreemdeling in een opvolgende procedure over geloofsgroei conform de werkinstructie wel de mogelijkheid bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering (motieven voor het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. De als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet de minister beoordelen in samenhang (procedure overstijgend) met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Dit moet de minister niet alleen doen als in de voorgaande procedure sprake was van een zogenoemde ‘onvoltooide’ bekering, maar ook als zij het destijds in het geheel niet geloofwaardig vond dat de vreemdeling was bekeerd. Gegevens over geloofsgroei kunnen namelijk een ander licht werpen op wat de vreemdeling eerder heeft verklaard. [9]
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de motivering van het standpunt van de minister ook is opgenomen in het voornemen, dat is ingelast in het bestreden besluit.
Vooraf, de psychische klachten
10.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gestelde omstandigheid dat eiser niet met diepgang heeft kunnen verklaren wegens zijn psychische klachten voldoende heeft betrokken. Zo is tijdens de gehoren (laagdrempelig) doorgevraagd en is er aandacht geweest voor rustpauzes. Ook uit het medisch onderzoek door FMMu is slechts gebleken dat eiser concentratie problemen heeft, maar niet dat hij op medische gronden niet is staat zou zijn om te verklaren. De rapportage van de Commisie Plaisier, waarover eiser stelt dat hij zich (wel) op zijn gemak voelde en minder hinder had van zijn klachten, is ook door de minister in de besluitvorming betrokken.
De geloofsgroei
10.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn geloofsgroei voldoende in samenhang heeft beoordeeld met wat eiser in de vorige asielprocedure over zijn geloofsbeleving heeft verklaard. Uit de besluitvorming blijkt voldoende van een procedure-overstijgende beoordeling als beschreven in de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022. De minister heeft zich daarbij voldoende uitgelaten over het nieuwe samenstel van gegevens van eisers verklaringen uit de vorige asielprocedure over zijn gestelde bekering en zijn verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn gestelde geloofsgroei.
10.2.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, zie 10., volgt tevens dat van een vreemdeling (wel) mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Ter onderbouwing van zijn gestelde geloofsgroei heeft eiser onder meer de rapportage van de Commissie Plaisier ingebracht. De minister heeft zich over de inhoud van het rapport op het standpunt gesteld dat daaruit weinig nieuwe informatie en verklaringen naar voren komen, die niet reeds zelf door eiser naar voren zijn gebracht. Zo blijkt uit het verslag dat God zijn hart heeft geraakt, waardoor eiser vergevingsgezinder en barmhartiger is geworden. Eiser heeft aan de commissieleden verklaard dat hij bidt tot God om hem kracht te geven en hem niet te beproeven. Bidden maakt eiser rustiger en geeft hem meer vertrouwen. Dit heeft eiser reeds tijdens zijn gehoor verklaard en ook tijdens zijn vorige procedure. Het verslag van de Commissie Plaisier biedt derhalve geen nieuw of ander inzicht, aldus de minister. De rechtbank deelt dit standpunt van de minister. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte geen intensivering verbindt aan eisers verklaringen en ingebrachte stukken. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om voldoende uit te leggen hoe het geloof eiser heeft geholpen om om te gaan met de moeilijke periodes in zijn leven en hoe dat tot een geloofsgroei heeft geleid. Dat eiser enkele gebeurtenissen, de wonderen en het omgaan met de uitdagingen in zijn leven (coping door te bidden) toedicht aan zijn geloof, maakt nog niet dat er sprake is van groei of intensivering, ook omdat in de vorige procedure die elementen ook al aangedragen zijn en eiser er niet in is geslaagd uit te leggen waarom hij dit toeschrijft aan het christendom en wat zijn geloof hiertoe heeft bijgedragen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat zijn persoonlijke groei (bijvoorbeeld zijn copingmechanisme) voortkomt uit zijn religieuze overtuiging. De rechtbank volgt de minister verder ook in haar conclusie dat eisers verklaringen in vergelijking met de vorige procedure nauwelijks van elkaar verschillen. Het enkel stellen dat het geloof sterker is geworden, dat God en het geloof centraler staan, dat het geloof dieper is, geven geen inzicht in de ontwikkeling en gestelde geloofsgroei.
10.3.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de minister de gestelde geloofsgroei van eiser niet ten onrechte heeft beoordeeld als ongeloofwaardig. De beroepsgrond slaagt niet.
Het terugkeerbesluit
11. Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat hij bij terugkeer in Iran een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest EU. De minister heeft ter zitting aangevoerd dat aangezien de gestelde bekering van eiser ongeloofwaardig is bevonden van eiser mag worden verwacht dat hij, indien hij bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten wordt ondervraagd, een verklaring ondertekent dat hij over zijn bekering heeft gelogen. De Bijbel op zijn telefoon kan hij verwijderen. Zo kan hij verdere problemen met de Iraanse autoriteiten voorkomen.
De rechtbank wijst erop dat volgens vaste rechtspraak [10] de minister van vreemdelingen mag verwachten dat zij bij een ongeloofwaardig geachte bekering dan wel afvalligheid, bij een eventuele confrontatie met de Iraanse autoriteiten verklaren dat zij dit hebben geveinsd om een asielvergunning te verkrijgen. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten. In hetgeen eiser in dit kader verder heeft aangevoerd maar niet heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 24 april 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1756.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2017, 201703615/1/V2, niet gepubliceerd.
3.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 maart 2018, NL18.2320, niet gepubliceerd en uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, 201801925/1/V2, niet gepubliceerd.
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Uit de brieven van de Evenaar van 1 juni 2022 en 4 oktober 2023 komt naar voren dat eiser PTSS-klachten van angst, stress, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, paniekaanvallen, herbelevingen en hyperarousal heeft.
6.Bij de beroepsgronden is een toelichting van de Commissie Plaisier van 17 december 2024 toegevoegd.
7.Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3267 en op de risico-verhogende factoren die genoemd zijn in het AAB Iran van 9 september 2023.
8.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713.
9.Deze lijn is door de Afdeling bevestigd in de uitspraken van 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1193 en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2805.
10.zie r.o. 2.2 van de uitspraak van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1668.