ECLI:NL:RBDHA:2025:1556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.45145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Iraanse nationaliteit op basis van geloofwaardigheid en bekering tot het Bahai geloof

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 12 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 8 november 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont. Eiser heeft zich bekeerd tot het Bahai geloof en vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Iran, waar hij bedreigd wordt door de Iraanse autoriteiten en zijn familie. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afvalligheid van eiser ongeloofwaardig zou zijn, en dat de beoordeling van de asielmotieven niet correct is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Maleki),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 12 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 november 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft zich bekeerd tot het Bahai geloof. Hij is tijdens een toeristische reis door Frankrijk, België en Nederland door zijn moeder gebeld en zij vertelde hem dat hun huis zou zijn doorzocht door de Iraanse autoriteiten en dat er spullen zijn meegenomen voor onderzoek. De Iraanse overheid zou er volgens eiser via de arrestatie van een vriend van hem achter zijn gekomen dat hij zich heeft afgewend van de Islam en het Bahai geloof aanhangt. Eiser vreest daarom dat hij een reëel risico loopt op schade als hij moet terugkeren naar Iran. Daarbij wijst eiser er op dat hij ook met de dood wordt bedreigd door de broer van zijn moeder, die volgens eiser werkt bij de Sepah (Iraanse revolutionaire garde).

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Afwending van de Islam;
  • Bekering tot het Bahaïsme en de daaruit voortvloeiende problemen.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat alleen de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn en dat de overige asielmotieven ongeloofwaardig zijn. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de minister het juiste toetsingskader gehanteerd?
6. Voor deze uitspraak is het volgende van belang. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eisers afkering van de Islam ongeloofwaardig is omdat niet voldaan is aan het vereiste zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens de minister heeft eiser zijn afvalligheid niet met documenten onderbouwd. De minister heeft dit asielmotief conform werkinstructie 2024/6 getoetst aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. De minister wijst hierbij op de eigen verklaringen van eiser dat hij wegens de Dublinregelgeving moedwillig ongeveer zeven maanden heeft gewacht met het indienen van zijn aanvraag. Op grond van die constatering komt de minister tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan de in artikel 31, zesde lid, onder d, opgenomen voorwaarde dat een vreemdeling zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland een asielaanvraag moet indienen. Daarmee is het asielmotief afvalligheid volgens de minister ongeloofwaardig.
7. Eiser betoogt dat de minister het asielmotief afvalligheid ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld op basis van Werkinstructie 2022/3 (geloofwaardigheidsbeoordeling). Volgens eiser moet de minister inhoudelijk motiveren waarom hij vindt dat de afvalligheid van eiser ongeloofwaardig is. Dat hij dat niet heeft gedaan is volgens eiser in strijd met de motiveringsplicht. Verder volgt uit WI 2024/6 volgens eiser nergens dat de ongeloofwaardigheid van eisers afvalligheid niet nader gemotiveerd hoeft te worden. Volgens eiser is de werkinstructie geloofwaardigheidsbeoordeling daarom ten onrechte niet toegepast en moet het bestreden besluit om die reden worden vernietigd.
8. Ter zitting heeft de minister zijn standpunt gewijzigd. De gestelde afvalligheid van eiser is volgens de minister voldoende aan de orde gekomen bij de bespreking van het asielmotief over eisers gestelde bekering tot het Bahaïsme. Daarmee is ook de afvalligheid inhoudelijk beoordeeld op de geloofwaardigheid.
9. De rechtbank volgt dit standpunt van de minister niet. Het ter zitting ingenomen standpunt impliceert dat de minister meent dat géén sprake is geweest van twee te onderscheiden fasen; een fase van afvalligheid en een duidelijk daarvan te onderscheiden, daaropvolgende fase van bekering. Dit standpunt is echter niet verder gemotiveerd. Uit de besluitvorming blijkt dat de minister de asielmotieven afvalligheid en bekering heeft beoordeeld als afzonderlijke asielmotieven en uit de gegeven motivering volgt niet kenbaar dat het asielmotief ‘afvalligheid’ ook (mede) is besproken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het motief ‘bekering’. Daarmee heeft de minister niet voldoende gemotiveerd dat het element afvalligheid ongeloofwaardig is. Ook heeft de minister niet voldoende gemotiveerd dat de motieven afvalligheid en bekering in dit geval, anders dan eiser betoogt, moeten worden gezien als één asielmotief. Voorgaande betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De minister moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat eiser niet nogmaals hoeft te worden gehoord zal de rechtbank de minister daarvoor een termijn geven van zes weken na deze uitspraak.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.