ECLI:NL:RBDHA:2025:15482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.34784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Pattiata, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 22 juli 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel werd opgeheven op 30 juli 2025, omdat de eiser was overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. De rechtbank heeft op 6 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank moest ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig was, zelfs niet met inachtneming van de rechtmatigheidsvoorwaarden zoals vastgesteld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022. Het beroep tegen de maatregel van bewaring werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Abrahams, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 30 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2025 op zitting behandeld. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ambtshalve toetsing
2. Eiser heeft geen gronden gericht tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is gehouden ambtshalve te toetsen of aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring is voldaan, zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858). Ook met inachtneming van deze toets ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.