ECLI:NL:RBDHA:2025:1546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
09/218206-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring gewapende overval in vereniging van een tweedehands elektronicawinkel met jeugddetentie als straf

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een tweedehands elektronicawinkel (CEX) in Zaandam op 5 juli 2024. De verdachte, samen met een medeverdachte, betrad de winkel met een bivakmuts en een machete, waarbij hij de medewerkers bedreigde en mobiele telefoons ter waarde van meer dan € 16.000,- wegnam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een blanco strafblad heeft en zich in een begeleidingstraject bevindt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het witwassen van een scooter, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat deze afkomstig was uit een misdrijf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/218206-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 23 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M. Grimmelikhuijsen en de advocaat van de verdachte is mr. A.C. Vingerling. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 5 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere (mobiele) telefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan CEX en/of [naam 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1]
en/of [naam 2] en/of overige winkelmedewerkers, gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts op het hoofd, althans voorzien van gezichtsbedekkende
kleding, de winkel CEX te betreden, en/of
- met een machete, althans een groot mes/scherp puntig voorwerp, op de balie te
slaan, en/of dit voorwerp (op korte afstand) (dreigend) te tonen aan de
winkelmedewerkers, en/of
- naar de medewerkers te roepen "handen omhoog", en/of "niet de politie bellen";
2. hij op of omstreeks 5 juli 2024, te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een scooter (Piaggio Vespa Sprint), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vereiste wetenschap dat sprake was van een uit misdrijf afkomstig goed, ontbreekt. Dat de verdachte opzet had op witwassen, kan daarom niet worden bewezen.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Feit 1 – Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1100-2024145587, van de politie eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 225). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1], opgemaakt op 5 juli 2024 (p. 129-131);
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2], opgemaakt op 5 juli 2024 (p. 151-153);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juli 2024 (p. 100-111);
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 6 juli 2024 (p. 215-221).
3.4
Feit 2 – Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat hij zich schuldig maakte aan het witwassen van de scooter. Het procesdossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Van ‘vol opzet’ is dus geen sprake.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de scooter afkomstig was uit enig misdrijf. Op basis van het voorliggende procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank onvoldoende overtuigd van een dergelijke bewustheid bij de verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen is en zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander,
meerdere mobiele telefoons, die geheel of ten dele aan CEX toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] en
nog eenwinkelmedewerker, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- met een bivakmuts op het hoofd de winkel CEX te betreden en
- met een machete
tegende balie te slaan en dit voorwerp op korte afstand dreigend te tonen aan de winkelmedewerkers en
- naar de medewerkers te roepen "handen omhoog" en/of "niet de politie bellen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van deze straf van 67 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, met verwijzing naar een vergelijkbare zaak, bepleit om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke strafdeel. Het is belangrijk dat de reeds ingezette hulpverlening wordt voortgezet. De verdachte wordt snel overvraagd door verplichtingen, wat leidt tot stress. Een werkstraf is daarom niet passend, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Op 5 juli 2024 heeft de verdachte zich samen met een ander op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval van een winkel, waarbij telefoons zijn weggenomen. De verdachten zijn met bivakmutsen op hun hoofd de winkel binnengegaan, waarna de verdachte over een deurtje klom tot achter de toonbank, terwijl de medeverdachte het aanwezige winkelpersoneel bedreigde met een machete. Vervolgens heeft de verdachte telefoons ter waarde van ruim € 16.000 euro uit een kast gepakt en in zijn tas gedaan. De verdachten hebben de winkel met de buit verlaten en zijn op een scooter gevlucht. Door op een dergelijke wijze te werk te gaan, hebben de slachtoffers van deze overval zich bedreigd en onveilig gevoeld. De verdachten hebben alleen uit eigen belang gehandeld en daarbij geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers, die niet wisten waartoe de overvallers (mogelijk nog méér) in staat waren. Een gewelddadige overval is voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Daarnaast zagen willekeurige omstanders in de winkelstraat hoe twee personen op een scooter met bivakmutsen aan kwamen rijden en voor de belwinkel stopten, waarna een van hen een machete tevoorschijn haalde. Daarna gingen zij de winkel binnen en vertrokken kort daarna weer op die scooter, nog steeds met bivakmutsen op en zichtbaar voor omstanders. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 december 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit heeft dan ook geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 9 januari 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – (ook) dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Dat de verdachte nu in beeld is gekomen voor een ernstig strafbaar feit, baart de Raad zorgen. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis werkt de verdachte mee aan de begeleiding van de jeugdreclassering en houdt hij zich aan de opgelegde voorwaarden. De verdachte heeft aangegeven dagelijks te blowen. Hij heeft werk en gaat naar school. Door het ontbreken van een stage was de afgelopen periode geen sprake van een zinvolle dagbesteding. Vanaf februari 2025 zal de verdachte stage gaan lopen. De verdachte ervaart veel stress omdat hij financieel moet bijdragen aan het huishouden; de verdachte woont bij zijn vader. Daarnaast ervaart hij druk omdat hij zich moet houden aan afspraken van de jeugdreclassering, De Waag en zijn coach. De verdachte vindt het lastig om hierin het overzicht te bewaren. Er is weinig zicht op de sociale contacten van de verdachte. De verdachte geeft geen openheid van zaken over met wie hij omging ten tijde van het bewezenverklaarde en wat voor invloed dit op hem heeft gehad. Verder wordt gezien dat de verdachte probleemsituaties herkent, maar het hem niet altijd lukt om hiervoor een oplossing te bedenken en deze uit te voeren. Op school zijn er geen zorgen over de verdachte. De verdachte is van plan om zijn diploma te halen en daarna binnen de zorgsector te gaan werken. De familie van de verdachte biedt een ondersteunend netwerk dat hem helpt en motiveert om op het rechte pad te blijven. De verdachte is zich bewust van de ernst van het bewezenverklaarde en heeft hier spijt van. Hierbij acht de Raad het van belang dat een delictanalyse wordt uitgevoerd om te achterhalen waarom de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan. Dit helpt om het risico op herhaling te verkleinen. Hoewel de Raad verschillende strafadviezen heeft overwogen, wordt uiteindelijk geadviseerd om aan de verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een deels voorwaardelijke werkstraf en bijzondere voorwaarden. Gezien de stress die de verdachte momenteel ervaart, acht de Raad het belangrijk dat daar bij het uitvoeren van de werkstraf rekening mee wordt gehouden, zodat hij hierdoor niet overbelast raakt.
Tot slot heeft de deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte zich aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden. De verdachte heeft zijn examens gehaald. Het uitvoeren van een werkstraf, naast het naleven van de bijzondere voorwaarden, zal voor de verdachte lastig te combineren zijn.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf 120 dagen vermeld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de overval in vereniging, met gebruik van een wapen en op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en dat zowel binnen als buiten de belwinkel mensen aanwezig waren.
Alles overziend acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht (53 dagen), passend en geboden. De rechtbank zal 97 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar een justitiële jeugdinrichting. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren verbinden.
In de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de voorzichtige positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, evenals met hetgeen door de deskundige van de jeugdreclassering ter terechtzitting naar voren is gebracht. De rechtbank schat in dat het risico op overvraging groot is als de verdachte zich moet houden aan de bijzondere voorwaarden en daarnaast een werkstraf moet uitvoeren. Daarom zal de rechtbank geen werkstraf aan de verdachte opleggen en komt zij tot oplegging van een hogere jeugddetentie dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (53 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
97 (ZEVENENNEGENTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende een door Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan de daaruit voorvloeiende afspraken;
2. gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan hulpverlening, zoals het traject bij De Waag en IPTA coaching vanuit de gemeente Gouda, dan wel soortgelijke hulpverlening, te bepalen door de jeugdreclassering;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt;
4. gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, in de vorm van werk en/of sport;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west te Gouda, een gecertificeerde instelling die de jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. J.E. Bierling, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.